Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Frericks, Maria Elisabeth

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Maria Elisabeth Frericks.jpg

Haar jeugdjaren

Maria Elisabeth (Marietje) Frericks was religieuze. Zij werd op 10 september 1899 geboren in Stokkum als dochter van Emil Gerhardus Hendrikus Frericks en Jacoba Koenders. Haar geboortehuis aan de Voorthuizerweg (destijds de Nieuwe Weg) bestaat niet meer; zij groeide op in het huis dat nu het adres Pastoor Van Sonsbeeckstraat 21 heeft. Haar ouders kregen tien kinderen, maar daarvan zijn er zes heel jong gestorven. Naast Marietje zijn alleen haar zussen Truitje, Doortje en Leentje volwassen geworden. Deze drie zijn later getrouwd.

Marietje doorliep de meisjesschool van de Franciscanessen van Heythuysen in 's-Heerenberg. Daarna begon zij haar werkzame leven op 16 juli 1913, toen zij dienstmeid werd bij de familie Wissink-Bolk in Stokkum. Zij moest toen nog veertien worden. Op 23 juli 1914 (vijf dagen voor de Eerste Wereldoorlog uitbrak) ging zij naar Kalkar in Pruisen, vanwaar zij in februari 1915 terugkeerde naar Stokkum. Een paar weken later vertrok zij naar Arnhem, waar zij tot november 1917 heeft gewerkt. Zij keerde toen weer terug naar Stokkum.

Naar het klooster

Op 18 maart 1919 verliet zij, negentien jaar oud, haar ouderlijk huis voorgoed. De volgende dag trad zij in bij de Congregatie van de Missiezusters Dienaressen van de Heilige Geest in Uden. Naar de kleur van hun habijt worden ze ook wel Blauwe Zusters genoemd.

Toen zij op 6 januari 1920 werd ingekleed, nam zij de kloosternaam Cunera aan. Van het Retraitehuis der Missiezusters in Uden verhuisde zij op 13 januari 1921 naar het Missiehuis Sint Willibrordus, eveneens in Uden. Daar legde zij op 2 juli van dat jaar haar geloften af. Twee dagen later verhuisde zij naar Treebeek bij Heerlen, waar de congregatie sinds een aantal jaren werkte onder de mijnwerkers van de Emmamijn en hun gezinnen. Hierna volgden overplaatsingen naar Grubbenvorst (6 mei 1922), het sanatorium Hornerheide in Horn (30 april 1923), het klooster Mariabosch in Baexem (6 maart 1924) en naar Kerkrade (14 juli 1924). Al haar werk was een voorbereiding op haar vertrek naar de missie.

De reis naar Nieuw-Guinea

Nieuw-Guinea van 1884 tot 1919.
Zuster Cunera werkte vanaf 1925 in het donker- grijze, Duitse deel, dat na de Eerste Wereldoorlog bestuurd werd door Australië.

Haar vertrek naar de missie meldde zij op 24 oktober 1924 in een brief aan haar ouders. Ze schreef toen dat ze over zes weken zou vertrekken naar Nieuw-Guinea. Dit bleek niet het westelijke deel van het eiland te zijn, dat toen bij de kolonie Nederlands-Indië hoorde, maar het noordoostelijke deel, dat destijds onder de naam Territory of New Guinea werd bestuurd door Australië (dat toen zelf nog een Brits dominion was). Van 1884 tot 1919 heette dit gebied Keizer Wilhelmsland en maakte deel uit van de Duitse kolonie Duits Nieuw-Guinea. Tegenwoordig maakt het deel uit van het onafhankelijke Papua Nieuw-Guinea.

De reis begon met het passagiersschip Runic van de White Star Line in Liverpool. Op 6 december 1924 vertrok de Runic uit zijn thuishaven naar Brisbane in Australië. Zuster Cunera reisde met twee medezusters en enkele paters en broeders van het Gezelschap van het Goddelijk Woord uit Steyl (de "mannelijke tegenhangers" van de Blauwe Zusters), maar uit de bronnen wordt niet duidelijk waar zij aan boord zijn gegaan; in Liverpool of bij een tussenstop in Hoek van Holland.

Hoe dan ook hadden zij een lange reis voor de boeg, want de Runic voer niet via het Suezkanaal, maar via de Canarische Eilanden en Kaapstad naar Australië. Met tussenstops in Albany, Adelaide, Melbourne en Sidney kwam het schip op 5 februari 1925 in Brisbane aan. Over de verdere reis naar Nieuw-Guinea zijn geen gegevens voorhanden. Het kan zijn dat zuster Cunera en haar reisgenoten op 27 januari al in Sidney zijn ontscheept. Wellicht was er vandaaruit een betere verbinding naar Nieuw-Guinea.

Vanuit Australië duurde het nog een maand voor zuster Cunera en haar reisgenoten op 5 maart 1925 voet aan wal zetten in Alexishafen, een kleine havenstad in de Territory of New Guinea. De Duitse plaatsnaam is te danken aan een Russische ontdekkingsreiziger die de natuurlijke haven in de jaren 18761877 in kaart bracht en hem vernoemde naar grootvorst Aleksej Aleksandrovitsj Romanov, bevelhebber van de Russische marine en zoon van tsaar Alexander II.

Missiewerk op Manam

Zuster Cunera op Manam
Zuster Cunera te paard op 11 novem- ber 1935. Het paard was het enige trans- portmiddel op het onherbergzame eiland.

In 1896 begonnen de missionarissen van de Congregatie van het Goddelijk Woord hun missiewerk in Duits Nieuw-Guinea. Tot dan toe was er in dit gebied nog nooit een missionaris geweest. Zij begonnen hun werk in Alexishafen, dat de zetel werd van de apostolische prefectuur Keizer Wilhelmsland, die in 1896 meteen werd opgericht. In 1913 werd deze prefectuur gesplitst in twee delen, die in 1922 werden verheven tot het apostolische vicariaten Oost-Nieuw-Guinea met de zetel Alexishafen en Midden-Nieuw-Guinea met de zetel Wewak. Sinds 1966 zijn het aartsbisdom Madang en het bisdom Wewak. De naam Wewak duikt verderop in dit verhaal nog een keer op.

De Dienaressen van de Heilige Geest volgden de Congregatie van het Goddelijk Woord in 1923. Zuster Cunara was dus nog een van de eersten. Drie weken na haar aankomst, op 26 maart 1925, kreeg zij het eiland Manam toegewezen, waar nog maar kort tevoren met missiewerk was begonnen. Hoeveel collega's zij daar had, is niet bekend. De overste was ene zuster Hermenegild, en er zullen allicht enkele missionarissen zijn meegegaan of al op het eiland werkzaam zijn geweest.

Manam is slecht 83 km² groot en is in feite een vulkaan die 1807 meter hoog uit zee oprijst. Er woonden destijds zo'n vierduizend mensen. Bij zuster Cunera's werkgebied hoorden ook de veel kleinere eilanden Boesa en Boime, met elk een paar honderd bewoners, en nog een klein eiland waar leprapatiënten (melaatsen) in afzondering werden gehouden. Er was een motorboot beschikbaar, maar vaak werd de tocht naar de kleinere eilanden gemaakt met een traditionele kano, een penasse.

Zuster Cunera verrichtte allerlei taken. De belangrijkste daarvan was haar werk als verpleegster. Net als andere missionerende congregaties hadden ook de Dienaressen van de Heilige Geest en de missionarissen van het Gezelschap van het Goddelijk Woord ondervonden dat gezondheidszorg een belangrijke rol speelde in hun werk. Door zieken en gewonden te genezen, of althans hun lot te verbeteren, konden zij het vertrouwen winnen van de inheemse bevolking en zo het uiteindelijke doel van hun werk, de bekering tot het Christendom, beter verwezenlijken.

Zuster Cunera leidde het kleine hospitaal op Manam en ging met een dokterstas op bezoek bij haar patiënten. Zo verzorgde zij zieken, verbond wonden en gaf injecties. Zij maakte makkelijk contact met de bevolking doordat zij de lokale taal vloeiend leerde spreken.

Voor administratief werk leerde zij typen. Ze gaf les op een school, waar zij onder meer kinderen en soms ook volwassen voorbereidde op de Doop en op de Eerste Heilige Communie. Ze mocht zelf het Doopsel toedienen, waarbij zij de dopelingen namen gaf van haar familieleden en haar weldoeners (sponsors zouden we tegenwoordig zeggen). Verder bespeelde zij het harmonium in de kerk, wat haar de nodige moeite kostte.

Zij voelde zich gelukkig op Manam en had geen heimwee, maar hield per brief (de enige mogelijkheid die er toen was) wel contact met haar familie in Stokkum. Daarbij was het frustrerend dat de brieven er maanden over deden, en soms verloren gingen. In 1929 vatte haar vader het plan op haar te bezoeken, maar dit ging om niet nader bekende redenen niet door. Dit was een grote teleurstelling voor haar.

In haar brieven vroeg zij ook om allerlei dingen die ze in haar werk nodig had: verbandwatten, een horloge, groentezaden, kettingen om koeien vast te zetten, en een wafelijzer om hosties te bakken. Blijkbaar heeft zij (de meeste van) die dingen ook ontvangen. Als tegenprestatie stuurde zij cadeaus terug in de vorm van schelpen, tabak, mooie veren van onder meer paradijsvogels, en uitgeholde noten.

Behalve in haar brieven was er ook in haar gebeden altijd plaats voor haar familie. Maar zij bad ook voor de heidenen op Manam die zij kwam bekeren.

Zuster Cunera's laatste brief die in Nederland is aangekomen, is gedateerd op 31 december 1939. Daaruit blijkt dat zij wist dat in Europa de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken.

De Tweede Wereldoorlog

Op 8 december 1941 begon Japan zijn aanval Nederlands-Indië, waar het het KNIL op 9 maart 1942 capituleerde. De Territory of New Guinea lag een stuk verder oostelijk en werd toen nog niet direct bedreigd, maar Australische regering gaf alle buitenlanders de mogelijkheid naar Australië uit te wijken. De missionarissen en missiezusters hebben dit aanbod afgeslagen. Zij kozen ervoor te blijven en hun missiewerk voort te zetten.

Op 23 december 1942 bezetten Japanse troepen Alexishafen. Zij ondervonden daarbij geen tegenstand. Het missiewerk kon aanvankelijk ongestoord verdergaan, zij het onder Japanse bewaking. Wanneer zuster Cunera van de bezetting van Alexishafen hoorde, weten we niet; ook niet of Japan toen ook al troepen naar Manam heeft gestuurd. Echter, al vrij snel begonnen de geallieerde luchtaanvallen op Japanse doelen, ook op schepen voor de kust. De Japanners verdachten de missionarissen ervan voor de geallieerden te spioneren en moesten hun werk staken.

De missionarissen en missiezusters in Wewak en omgeving werden als eersten in een kamp in het binnenland geïnterneerd. Toen kwam er bevel hen met de torpedobootjager Akikaze over te brengen naar Hollandia (nu Jayapura) in het Nederlandse deel van bezet Nieuw-Guinea. Daar zijn zij nooit aangekomen. De 62 gevangenen werden op 17 maart 1943 op volle zee doodgeschoten en overboord gegooid.

In november 1943 kwam de order dat de missiewerkers uit het gebied rond Alexishafen geïnterneerd moesten worden op Manam. Het is niet bekend of zuster Cunera en haar collega's steeds op Manam zijn gebleven, of dat ze in Alexishafen waren en nu terug zouden gaan naar Manam. Hoe dan ook, in november 1943 waren er 140 mensen op Manam geïnterneerd, vooral katholieke paters, broeders en zusters, maar ook enkele Lutherse zendelingen uit Amerika en een aantal kleurlingen, waaronder kinderen. De eerste paar weken was het rustig op Manam, maar in december begonnen de geallieerde luchtaanvallen.

In januari 1944 besloten de Japanners dat de geïnterneerden weg moesten van Manam. Ook zij kregen Hollandia als bestemming. Aldus was zuster Cunera een van de 140 gevangenen die in de avond van 5 februari 1944 aan boord gingen van de Yorihime Maru (ook gespeld Yorishime Maru). De naam Dorish Maru komt ook voor, maar dit is een verbastering door Europeanen. Alle gevangenen moesten in de openlucht aan dek blijven. Ze hadden verwacht op een hospitaalschip vervoerd te worden, zodat ze beschermd zouden zijn tegen aanvallen, maar tot hun schrik zagen zij Japanse soldaten en luchtafweergeschut aan boord.

Het schip werd 's nachts dan ook meteen aangevallen door Amerikaanse vliegtuigen, maar daarbij vielen geen slachtoffers. De volgende morgen om 8 uur was er weer een aanval. In duikvluchten bestookten tussen die tien en vijftien jachtvliegtuigen het schip met hun boordmitrailleurs. Enkele zusters en kinderen zwaaiden naar de piloten, hoewel hun dit door de bemanning streng verboden was. De piloten moeten dit gezien hebben en begrepen dat er burgers aan boord waren. Na hun derde duikvlucht verdwenen zij achter de horizon en kwamen niet meer terug.

Maar het kwaad was toen al geschied: er was een waar bloedbad aangericht. Zuster Cunera stierf met 26 andere zusters van haar congregatie en twaalf broeders en zeven paters van de congregatie uit Steyl. Slechts tien gevangenen bleven ongedeerd. Een medezuster die de aanval overleefde, vertelde later over zuster Cunera: "Ze lag zo rustig, midden op het schip, met een glimlach op haar gelaat. Zij moet wel klaar zijn geweest om in te gaan ter eeuwige bruiloft."

De doden werden in Wewak, een kleine driehonderd kilometer ten westen van Manam, door de overlevenden aan land gebracht. In dekens gehuld zijn zij daar op het strand achtergelaten. Tot op de dag van vandaag is niet bekend wat er vervolgens met de lichamen is gebeurd. De overlevenden moesten weer aan boord gaan en hebben de reis naar Hollandia moeten voortzetten.

In Hollandia en op weg daarnaartoe zijn enkele gewonden alsnog overleden. In totaal hebben zestig mensen als gevolg van de beschieting van de Yorihime Maru de dood gevonden.

Haar nagedachtenis

Zuster Cunera staat vermeld in Gedenkboek 43 van de Oorlogsgravenstichting. In de gedenkboeken staan de namen van oorlogsslachtoffers die geen aanwijsbaar graf hebben. Gedenkboek 43 is het laatste in de reeks en is nog in bewerking.

Haar naam staat niet in de Erelijst van gevallenen 1940-1945. Het is bekend dat de Erelijst niet compleet is. Haar dossier bij de Oorlogsgravenstichting is pas in de jaren 70 opgemaakt. Wellicht is het lot van zuster Cunera toen pas bekend geworden, maar het werk aan de Erelijst was toen al afgesloten.

Paus Johannes Paulus II richtte zich in zijn schrijven Tertio millennio adveniente van 10 november 1994 op het komende derde millennium. In de laatste eeuw van het aflopende tweede millennium had het Christendom, zo stelde hij, zwaar geleden onder het nationaalsocialisme en het communisme. Velen hadden onder deze mensonterende ideologieën omwille van hun geloof het leven verloren. Hun namen mochten niet verloren gaan.

De Nederlandse bisschoppen hebben hierop de Nationale Raad voor Liturgie opgedragen de namen van de Nederlanders te verzamelen die in de twintigste eeuw voor hun geloof gestorven zijn. Het resultaat van dit onderzoek is het omvangrijke boek Getuigen voor Christus, Rooms-katholieke bloedgetuigen in de twintigste eeuw, dat in 2008 verscheen. Het bevat de levensverhalen van 221 Nederlandse bloedgetuigen uit de recente geschiedenis. Een van hen is zuster Cunera Frericks. Er is nog geen gelegenheid geweest dit boek in te zien, maar het is waarschijnlijk dat zuster Agnesia Hegman en zuster Margaretha Maria Alacoque Jansen er ook in staan.

In Duitsland is in opdracht van de Duitse bisschoppen een soortgelijk martelarenboek samengesteld. In dit Zeugen für Christus. Das deutsche Martyrologium des 20. Jahrhunderts wordt zuster Cunera ook vermeld. De reden is dat de meeste van haar collega's de Duitse nationaliteit hadden, zodat de samenstellers alle slachtoffers van de Yorihime Maru hebben opgenomen. Dit martelarenboek werd op 18 november 1999 aangeboden aan paus Johannes Paulus II.

Op 19 januari 2013, honderd jaar na de aankomst van de eerste Dienaressen van de Heilige Geest, werd op de begraafplaats van de congregatie in Alexishafen een monument onthuld met de namen van alle paters, broeders en zusters, 160 in getal, die in de Tweede Wereldoorlog bij hun werk in de Territory of New Guinea het leven hebben verloren. De naam van zuster Cunera staat ook op dit monument. Ook ene Hermengardis Rossa staat op dit monument. Wellicht is zij dezelfde als zuster Hermenegild die met zuster Cunera op Manam werkte.

De afbeeldingen hieronder zijn schermafdrukken uit een filmverslag van de onthulling op YouTube (zie Bronnen).

Het monument in Alexishafen
Een detail van het monument met in het midden zuster Cunera's naam.
Boven haar staat een slachtoffer van de Akikaze.


Bronnen