Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Klokkentoren 's-Heerenberg

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Ansichtkaart met links de klokkentoren
H.A. Kuilenburg maakte deze ansichtkaart in 1961 door een tekening van Jan de Beijer uit 1743 in te kleuren.

Inleiding

De protestantse kerk in 's-Heerenberg heeft van 1496 tot 1821 een klokkentoren gehad. Deze vrijstaande houten toren stond aan de noordoostkant van de kerk op het kerkhof.

Graaf Oswald I heeft de toren laten bouwen voor de drie kerkklokken die de Kampense klokkengieter Geert van Wou dat jaar heeft gegoten op de Modderweide bij Huis Bergh. Ze kregen de namen Maria, Pancratius en Antonius. De burgers van 's-Heerenberg hebben de klokken zelf betaald: op 4 april 1496 was hiervoor in de stad gecollecteerd.

Lange tijd was onduidelijk uit welk jaar de klokkentoren op het kerkhof stamde. John Thoben schreef in 1993 in zijn artikel "De klokken van 's-Heerenberg" (Old Ni-js nr. 25, blz. 22) dat de klokken aanvankelijk in de kerk zelf hebben gehangen. Middenin de kerk, achter het Heilig Kruisaltaar, zouden lange palen zijn opgesteld die door het dak staken. De klokkentoren zou dan als het ware in de kerk hebben gestaan en boven het dak hebben uitgestoken. De toren op het kerkhof zou in 1617 zijn gebouwd.

In 2000 werd het dak van de kerk gerestaureerd, waarbij het kerkbestuur tevens bouwhistorisch onderzoek liet doen op de kerkzolder. Daar staat, zoals bekend was maar min of meer vergeten, de klokkenstoel (zonder klokken) uit klokkentoren. Nadat er behalve de klokkenstoel nog meer sloophout van de toren op de zolder aanwezig bleek te zijn, werd het bouwhistorische onderzoek uitgebreid met een literatuuronderzoek en een onderzoek in het archief van Huis Bergh. Wijnand Bloemink publiceerde hierover een uitgebreid artikel in Bulletin, het blad van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Dit artikel is de voornaamste bron voor de tekst op deze pagina.

Het jaarringenpatroon van een van de balken van de klokkenstoel wees uit dat de betreffende boom in de winter van 1495 op 1496 was gekapt. Twee andere houtmonsters konden minder scherp worden gedateerd, maar de betreffende balken behoren tot de oorspronkelijke constructie. Het kappen van de bomen wordt vermeld in de jaarrekeningen van de kerkmeesters over de periode van november 1495 tot november 1496. Op grond hiervan wordt ervan uitgegaan dat de klokkentoren al vanaf 1496 naast de kerk heeft gestaan. Dit in afwijking van Thobens veronderstelling dat de toren aanvankelijk in de kerk stond.

Een kaart van 's-Heerenberg van Jacob van Deventer uit 1560 (zie punt 4 hieronder) levert het bewijs dat de klokkentoren al voor 1617 naast kerk stond. Op de kaart staat de kerk naar verhouding te groot afgebeeld, zodat de toren duidelijk te zien is.

De bouw van de toren

Over het klokkengieten is veel informatie teruggevonden in de rekeningen van de kerkmeesters over 1496, maar over de bouw van de klokkentoren kon veel minder achterhaald worden. Bekend is dat timmerlieden uit Terborg het werk hebben uitgevoerd, maar wie hen betaald heeft, is niet bekend.

Graaf Oswald I en de abt van het klooster Bethlehem bij Doetinchem hebben ieder vier zware eikenstammen geschonken, die werden verwerkt tot acht zware stijlen. De vier eiken van graaf Oswald kwamen uit het Breedenbroek. Kerkmeester Henrick van Groenen heeft daar met een aantal timmerlieden vier geschikte eiken uitgezocht en van een merkteken voorzien. De eiken van de abt kwamen van het erf Ydinck in Varsseveld. Mogelijk is Van Groenen ook hier de eiken komen uitzoeken. De kerk moest wel het kappen, verwerken en vervoeren van de stammen betalen. Dat laatste zal het duurst zijn geweest, want voor elke stam was een wagen met zes trekpaarden nodig. Er hebben vier wagens gereden. Bij het oversteken van de brug over de Oude IJssel in Doetinchem moest tol betaald worden.

Behalve deze acht zware stijlen was en nog veel meer hout nodig, maar over de herkomst daarvan is niets bekend. Het ontbreken van rekeningen wijst erop dat ook dit hout geschonken werd. Over de restanten van dit hout zijn de kerkmeesters duidelijk: dat was van de kerk. Wat niet meer als timmerhout kon dienen, was altijd nog geschikt als brandhout.

De toren werd waarschijnlijk op een stenen fundament gebouwd, met de acht zware stijlen als hoofdconstructie; vier aan twee tegenoverliggende zijden. De stijlen waren vijftig voet lang; afhankelijk van de gebruikte voetmaat is dat een meter of vijftien. Met het kruis bovenop de spits meegerekend was de toren zo'n twintig meter hoog. Bovenin stond de klokkenstoel waarin de drie klokken hingen. In 1499 werd met nieuwe balken een aantal extra dwarsverbindingen aangebracht.

Er heeft ook nog een kleinere angelusklok in de toren gehangen. Op deze klok stond het jaartal 1543 (MCXLIII), maar of hij in dat jaar al in 's-Heerenberg was, is niet bekend. Mogelijk heeft hij eerst ergens anders gehangen. Hoe dan ook, in de klokkenstoel was geen plaats voor een vierde klok, dus de angelusklok moet ergens lager in de toren gehangen hebben. In 1805 verhuisde hij naar de Baustetterkerk, die dat jaar gebouwd werd, en in 1897 naar de dakruiter van de nieuwe Pancratiuskerk. In de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers hem gestolen, waarna hij voorgoed is verdwenen.

In 1617 bleek de klokkentoren zo bouwvallig dat hij op instorten stond. Of dit een gevolg was van oorlogshandelingen in de Tachtigjarige Oorlog of van achterstallig onderhoud, wordt niet vermeld. Hoe de toren destijds is gerenoveerd, is niets bekend, maar dat er toen aan gewerkt is, staat buiten kijf, want hij is pas in 1821 afgebroken.

Drie afbeeldingen

D. Thielemans/Maximiliaen de Raet, 1720
Cornelis Pronk, 1731
Jan de Beijer, 1743

Uit de periode van 1617 tot de sloop in 1821 zijn geen archiefstukken bewaard gebleven, maar wel drie tekeningen waarop de klokkentoren goed te zien is. Ze zijn hier afgebeeld. Alle drie stammen ze uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Op alle drie is ook het schoolgebouw achter de kerk te zien, dat in 1821 tegelijk met de toren werd afgebroken.

De oudste is van Maximilaen de Raet, gemaakt in een onbekend jaar naar een tekening van D. Thielemans uit 1720. Hij toont het aanzicht vanuit het noorden. Met nummers zijn aangegeven: 1 de klokkentoren, 2 het vervallen koor, 3 de school, 4 de kerk van de noordzijde.

Dan volgt een tekening van Cornelis Pronk uit 1731. Hier zien we de kerk en de toren vanuit het westen met rechts de hoek van de voorburcht van Huis Bergh. De derde tekening is van Jan de Beijer uit 1743 en toont de toren, de kerk en een groot deel van Huis Bergh vanuit het noordwesten. De plek waar De Beijer stond was dus ongeveer halverwege waar Thielemans en Pronk stonden.

De Raet heeft een bestaande tekening nagetekend, wat verschillen met de andere twee afbeeldingen kan verklaren. De Raets toren is recht met een eenvoudig dak, terwijl de toren bij Pronk en De Beijer naar boven toe versmalt en, zoals dat heet, een overhoeks ingesnoerde spits heeft. Het is niet waarschijnlijk dat een dergelijk ingrijpende verbouwing tussen 1720 en 1731 heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijker is dat De Raet niet zelf in 's-Heerenberg is geweest en de toren onnauwkeurig heeft nagetekend.

De steunberen die De Raet op de torenhoeken tekende, passen bij de fundamenten die bij opgravingen in 1943 zijn teruggevonden. Op de andere twee tekeningen gaan de hoeken schuil achter gebladerte en muren. Op de tekening van Pronk is rechts onderin de toren een deur te zien, met daarboven een naad. De aanname is dat die naad de hoogte aangeeft van de stenen voet die rondom (niet onder) de houten constructie van de toren was gemetseld. De steunberen maakten deel uit van deze stenen voet.

Aanvankelijk, zo is de aanname, was de toren een open constructie waarin weer en wind vrij spel hadden. Later, waarschijnlijk bij de renovatie van 1617, is ter versteviging een stenen voet om het onderste gedeelte gemetseld. Tegelijkertijd werd een beplanking aangebracht die werd behangen met lei. Voor een goede afwatering moest de beplanking over de stenen voet reiken, waarmee de toren de taps toelopende vorm kreeg die Pronk en De Beijer tekenden.

Opvallend is nog dat De Beijer grotere galmgaten tekende dan Thielemans en Pronk. Het kan dus zijn dat de galmgaten tussen 1731 en 1743 zijn vergroot. Er zijn echter geen archiefstukken gevonden die deze aanname bevestigen.

Andere afbeeldingen

Behalve op de drie tekeningen is de toren ook gevonden op een oude kaart en twee stadgezichten.

  1. De kaart van Jacob van Deventer uit 1560 die aantoont dat de klokkentoren al voor 1617 naast de kerk stond.
  2. Een stadsgezicht door Abraham Zeeman uit 1730. De hoogste toren in het midden is Huis Bergh. Rechts daarnaast staat de toren van het Raethuys; daarna komen de klokkentoren en de toren van de Molenpoort.
  3. Een stadsgezicht door Cornelis Pronk uit 1730. Vanuit dit standpunt is de klokkentoren direct rechts naast Huis Bergh te zien.

Op de kaart van Christiaan 's Grooten uit 1573 staat 's-Heerenberg wel met bebouwing aangegeven, maar niet in zo veel detail dat de klokkentoren hier onderscheiden kan worden. Theodorus Bücker heeft op zijn kaart uit 1727 behalve Huis Bergh, de Kaatsbaan en de stadspoorten geen gebouwen getekend. Binnen de stadsmuren heeft hij een witte ruimte gelaten.

De afbraak

In 1817 was de klokkentoren in zo'n slechte staat dat schout Frans de Both de gereformeerden en katholieken (die de toren in gezamenlijk bezit hadden) een opdracht tot reparatie gaf. Toen de gereformeerde gemeente verklaarde daartoe in staat te zijn, wendde de schout zich tot de gouverneur van Gelderland. Die wees op de Staatsregeling van 1798, waarin stond dat kerktorens en kerkklokken niet het eigendom van de kerken zijn, maar van de burgerlijke gemeente. Dus schout De Both moest het geld voor de reparatie bijeen zien te brengen. Hier had hij blijkbaar geen zin in, want tot 1820 zwijgt het archief in deze zaak.

Op 29 augustus 1820 belegde schout De Both een vergadering, waar aanwezig waren pastoor Van Schevikhaven, dominee Van Woelderen, de leden van de beide kerkenraden en nog een aantal notabelen. Het ging niet alleen om de penibele staat van de klokkentoren, maar ook om die van de school achter de kerk (nummer 3 op de tekening van De Raet). Twee timmerlieden hadden verklaard dat het verval van de toren onherstelbaar was. Bovendien was het dak van de school deels ingestort, zodat het gebouw niet meer bruikbaar was.

Besloten werd zowel de klokkentoren als de school af te breken. Op 7 september 1820 werd op voorstel van de gereformeerde gemeente overeengekomen dat een deel van het kerkgebouw zou worden afgescheiden en ingericht als nieuwe gemeenschappelijke school. Dit deel is sinds 1842 de kosterswoning. Op de zolder van de nieuw ingerichte school was plaats voor de klokkenstoel, die dus, met de klokken, uit de af te breken toren moest worden overgebracht.

Op 15 januari 1821 begonnen arbeiders uit Doetinchem met de afbraak van de klokkentoren. Op 27 januari waren ze klaar. Daarna duurde het tot 20 maart aleer onder leiding van timmerman Arnold te Wiel uit Azewijn de plaatsing van de klokkenstoel en de klokken op de zolder van de school begon. Daarbij moesten vanwege de beperkte hoogte van de zolder de stijlen van de klokkenstoel ongeveer anderhalve meter ingekort worden. Inkervingen van namen, intialen en enkele jaartallen die in klokkenstoel waren gemaakt, bevinden zich nu zodoende onderaan. Ooit waren ze op oog- of borsthoogte gemaakt.

De klokken hebben tot 1897 op de zolder van kosterswoning gehangen – en geluid. Daarna hebben de katholieken de klokken gekocht en overgebracht naar de nieuwe Pancratiuskerk. De klokkenstoel en andere restanten van de klokkentoren bevinden zich tot op de dag van vandaag op de zolder van de kosterswoning.

Bronnen