Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Klokkentoren 's-Heerenberg

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 25 aug 2020 om 09:18 (Waarom een klokkentoren?: interne link)
Ga naar: navigatie, zoeken
Ansichtkaart met links de klokkentoren
H.A. Kuilenburg maakte deze ansichtkaart in 1961 door een tekening van Jan de Beijer uit 1743 in te kleuren.

1496 of 1617?

De protestantse kerk in 's-Heerenberg heeft ooit een klokkentoren gehad. Deze vrijstaande houten toren werd in 1821 afgebroken. Hij stond aan de noordoostkant van de kerk op het kerkhof.

Over het jaar waarin de toren gebouwd werd, bestaat verschil van mening. In zijn artikel "De klokken van 's-Heerenberg" uit 1993 (Old Ni-js nr. 25) trok John Thoben de conclusie dat de toren in 1496 niet naast, maar in de kerk is gebouwd. Achter het Heilig Kruisaltaar zouden lange palen zijn opgesteld die door het dak staken. De klokkentoren zou dan als het ware in de kerk hebben gestaan en boven het dak hebben uitgestoken. De toren op het kerkhof zou pas in 1617 zijn gebouwd.

In 2001 concludeerde Wijnand Bloemink in een uitgebreid artikel in Bulletin, het blad van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, dat de toren al in 1496 naast de kerk is gebouwd. Het artikel beschrijft bouwhistorisch onderzoek dat het kerkbestuur in 2000 liet doen op de kerkzolder. Dit gebeurde gelijktijdig met de restauratie van het dak van de kerk. Op de kerkzolder staat, zoals bekend was maar min of meer vergeten, de klokkenstoel (zonder klokken) uit klokkentoren die in 1821 was afgebroken. Nadat er behalve de klokkenstoel nog meer sloophout van de toren op de zolder aanwezig bleek te zijn, werd het bouwhistorische onderzoek uitgebreid met een literatuuronderzoek en een onderzoek in het archief van Huis Bergh.

Na bovengenoemde artikelen verschenen er in 2002 in Old Ni-js nr. 51 een geactualiseerde herdruk van John Thobens artikel uit 1993 en een verkorte versie van Wijnand Bloeminks artikel uit 2001. Berghapedia is na vergelijking van de gegevens en interpretaties die de auteurs aandragen, tot de slotsom gekomen dat de toren in 1496 is gebouwd.

Deze conclusie wordt verder ondersteund door een bron die beide auteurs niet gebruikt hebben: de kaart van 's-Heerenberg van Jacob van Deventer uit 1560 (zie punt 4 hieronder) Hierop is de kerk duidelijk te zien, mét een toren.

Waarom een klokkentoren?

De klokkentoren was nodig voor de drie kerkklokken die de Kampense klokkengieter Geert van Wou in juni 1496 in opdracht van graaf Oswald I heeft gegoten. De burgers van 's-Heerenberg hebben de klokken zelf betaald: op 4 april 1496 was hiervoor in de stad gecollecteerd. Ze kregen de namen Maria, Pancratius en Antonius. Volgens de overlevering zijn ze gegoten op de Modderweide bij Huis Bergh, maar hiervoor is geen bewijs. De Modderweide was waarschijnlijk ook te drassig, want voor het gieten moesten gietkuilen gegraven worden. Die zouden op de Modderweide al gauw zijn volgelopen met grondwater. Aannemelijker is dat de gietkuilen op een hogere plek zijn gegraven, mogelijk aan de noordoostkant van en ook dichter bij de kerk.

Er is geen stenen toren aan de westkant van de kerk gebouwd, omdat daar geen plaats voor was. Door de uitbreidingen die graaf Oswalds vader, heer Willem II, had laten aanbrengen, reikte het kerkgebouw tot vlak bij de gracht om Huis Bergh. De beperkte ruimte daar was al optimaal benut, want de westmuur van wat nu de kosterswoning is, loopt evenwijdig aan de gracht en staat scheef op de lengteas van de oorspronkelijke kerk.

De drie nieuwe klokken vervingen twee oudere klokken waarover verder weinig bekend is, maar die volgens de overlevering niet goed galmden. Ze hebben vermoedelijk in een klokkenhuis bovenop de kerk gehangen. In een kerkrekening uit de periode 15001501 is in elk geval sprake van een nye kap int clockhuijs opter kercken. Ook na de bouw van de klokkentoren heeft er dus een dakruiter van enige omvang op de kerk gestaan. De oude klokken die daar gehangen hebben, zijn omgesmolten en gebruikt bij het gieten van de nieuwe klokken.

Toch heeft er na 1496 nog minstens één klok in de kerk gehangen. Dat moet in het klokkenhuis van de twee oude klokken zijn geweest. In Old Ni-js nr. 51 wordt twee keer (op blz. 91 en blz. 116, weliswaar zonder bronvermelding) het verhaal verteld over de klepel die in 1600 uit deze klok brak en op de doodskist van Joost van den Bergh viel, die opgebaard stond voor het Heilig Kruisaltaar. De kist, en ook de baar waarop de kist stond, werden daarbij vernield. Uiteraard werd er een nieuwe kist gemaakt. Of de klok een van de drie nieuwe klokken was, of dat een van de oude klokken is blijven hangen, is niet te zeggen.

Tot slot moet worden opgemerkt dat het niet waarschijnlijk is dat er in de kerk, achter het Heilig Kruisaltaar, een houten constructie heeft gestaan die tot boven het dak reikte. Hoewel de 's-Heerenbergse klokkentoren op zich uniek was, is er nog geen voorbeeld van elders gevonden van een klokkentoren die in het schip van een kerk staat.

De bouw van de toren

Over het klokkengieten is veel informatie teruggevonden in de rekeningen van de kerkmeesters over 1496, maar over de bouw van de klokkentoren kon veel minder achterhaald worden. Bekend is dat timmerlieden uit Terborg het werk hebben uitgevoerd, maar wie hen betaald heeft, is niet bekend.

Graaf Oswald I en de abt van het klooster Bethlehem bij Doetinchem hebben ieder vier zware eikenstammen geschonken, die werden verwerkt tot acht zware stijlen. Over de eikenstammen die graaf Oswald geschonken heeft, staat in de kerkrekening vermeld:

Item onse gnedige heer vanden Bergh hefft onss gegeven iiii groter langer holter, ind sullen wesen tot den klockhuyss, ynd staen yn den Bredenbroeck.

Kerkmeester Henrick van Groenen is samen met een aantal timmerlieden naar het Breedenbroek gegaan om daar vier geschikte eiken uit te zoeken en van een merkteken te voorzien. De eiken van de abt kwamen van het erf Ydinck in Varsseveld. Mogelijk is Van Groenen ook hier de eiken komen uitzoeken. De kerk moest wel het kappen, verwerken en vervoeren van de stammen betalen. Dat laatste zal het duurst zijn geweest, want voor elke stam was een wagen met zes trekpaarden nodig. Er hebben vier wagens gereden. Bij het oversteken van de brug over de Oude IJssel in Doetinchem moest tol betaald worden.

In 2000 heeft onderzoek van het jaarringenpatroon van een van de balken van de klokkenstoel uitgewezen dat de betreffende boom in de winter van 1495 op 1496 was gekapt. Twee andere houtmonsters konden minder scherp worden gedateerd, maar de betreffende balken behoren tot de oorspronkelijke constructie. Het kappen van de bomen wordt vermeld in een rekening van de kerkmeesters uit de periode van november 1495 tot november 1496. Dit ondersteunt de conclusie dat de klokkentoren al vanaf 1496 naast de kerk heeft gestaan.

Behalve de acht zware stijlen was en nog veel meer hout nodig, maar over de herkomst daarvan is niets bekend. Het ontbreken van rekeningen wijst erop dat ook dit hout geschonken werd. Over de restanten van dit hout zijn de kerkmeesters duidelijk: dat was van de kerk. Wat niet meer als timmerhout kon dienen, was altijd nog geschikt als brandhout.

De toren werd waarschijnlijk op een stenen fundament gebouwd, met de acht zware stijlen als hoofdconstructie; vier op elk van twee tegenoverliggende zijden. De stijlen waren vijftig voet lang; afhankelijk van de gebruikte voetmaat is dat een meter of vijftien. Met het kruis bovenop de spits meegerekend was de toren zo'n twintig meter hoog. In 1499 werd met nieuwe balken een aantal extra dwarsverbindingen aangebracht.

Bovenin stond de klokkenstoel waarin de klokken hingen. Er is sprake van twee klokkenstoelen zoals die ook in de St. Martinikirche in Emmerik staan. Werd er tegelijk met de klokkenstoel voor de toren een (kleinere) stoel besteld voor het klokkenhuis op het dak van de kerk?

Er heeft ook nog een kleinere angelusklok in de toren gehangen. Op deze klok stond het jaartal 1543 (MCXLIII), maar of hij in dat jaar al in 's-Heerenberg was, is niet bekend. Mogelijk heeft hij eerst ergens anders gehangen. Hoe dan ook, in de klokkenstoel was geen plaats voor een vierde klok, dus de angelusklok moet ergens lager in de toren gehangen hebben. In 1805 verhuisde hij naar de Baustetterkerk, die dat jaar gebouwd werd, en in 1897 naar de dakruiter van de nieuwe Pancratiuskerk. In de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers de angelusklok gestolen, waarna hij voorgoed is verdwenen.

In 1617 bleek de klokkentoren zo bouwvallig dat hij op instorten stond. Of dit een gevolg was van oorlogshandelingen in de Tachtigjarige Oorlog of van achterstallig onderhoud, wordt niet vermeld. Hoe de toren destijds is gerenoveerd, is niet bekend, maar dat er toen aan gewerkt is, staat buiten kijf, want hij is pas in 1821 afgebroken.

Drie afbeeldingen

Maximiliaen de Raet, 1720
Abraham de Haen, 1731
Jan de Beijer, 1743

Uit de periode van 1617 tot de sloop in 1821 zijn geen archiefstukken bewaard gebleven, maar wel drie tekeningen waarop de klokkentoren goed te zien is. Ze zijn hier afgebeeld. Alle drie stammen ze uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Op alle drie is ook het schoolgebouw achter de kerk te zien, dat in 1821 tegelijk met de toren werd afgebroken.

De oudste is een tekening die Maximiliaen de Raet in 1720 maakte in opdracht van landdrost Diederick Tiellemans. Hij toont het aanzicht vanuit het noorden. Met nummers zijn aangegeven: 1 de klokkentoren, 2 het vervallen koor, 3 de school, 4 de kerk van de noordzijde.

Dan volgt een tekening van Abraham de Haen uit 1731 (die tot 1969 werd toegeschreven aan Cornelis Pronk). Hier zien we de kerk en de toren vanuit het westen met rechts de hoek van de voorburcht van Huis Bergh. De derde tekening is van Jan de Beijer uit 1743 en toont de toren, de kerk en een groot deel van Huis Bergh vanuit het noordwesten. De plek waar De Beijer heeft gestaan was dus ongeveer halverwege waar Tiellemans en waar De Haen hebben gestaan.

De Raets toren is recht met een eenvoudig dak, terwijl de toren bij De Haen en De Beijer naar boven toe versmalt en, zoals dat heet, een overhoeks ingesnoerde spits heeft. Het is niet waarschijnlijk dat een dergelijk ingrijpende verbouwing tussen 1720 en 1731 heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijker is dit verschil aan onnauwkeurigheid van De Raet toe te schrijven.

De steunberen die De Raet op de torenhoeken tekende, passen bij de fundamenten die bij opgravingen in 1943 zijn teruggevonden. Op de andere twee tekeningen gaan de hoeken schuil achter gebladerte en muren. Op de tekening van De Haen is rechts onderin de toren een deur te zien, met daarboven een naad. De aanname is dat die naad de hoogte aangeeft van de stenen voet die rondom (niet onder) de houten constructie van de toren was gemetseld. De steunberen maakten deel uit van deze stenen voet.

Aanvankelijk, zo is de aanname, was de toren een open constructie waarin weer en wind vrij spel hadden. Later, waarschijnlijk bij de renovatie van 1617, is ter versteviging een stenen voet om het onderste gedeelte gemetseld. Tegelijkertijd werd een beplanking aangebracht die werd behangen met leien pannen. Voor een goede afwatering moest de beplanking over de stenen voet reiken, waarmee de toren de taps toelopende vorm kreeg die De Haen en De Beijer tekenden.

Opvallend is nog dat De Beijer grotere galmgaten tekende dan De Raet en De Haen. Het kan dus zijn dat de galmgaten tussen 1731 en 1743 zijn vergroot. Er zijn echter geen archiefstukken gevonden die deze aanname bevestigen.

Andere afbeeldingen

Behalve op de drie tekeningen is de toren ook gevonden op een oude kaart en twee stadgezichten.

  1. De kaart van Jacob van Deventer uit 1560 die aantoont dat de klokkentoren al voor 1617 naast de kerk stond.
  2. Een stadsgezicht door Abraham Zeeman uit 1730. De hoogste toren in het midden is Huis Bergh. Rechts daarnaast staat de toren van het Raethuys; daarna komen de klokkentoren en de toren van de Molenpoort.
  3. Een stadsgezicht door Abraham de Haen uit 1731. Vanuit dit standpunt is de klokkentoren direct rechts naast Huis Bergh te zien.

Op de kaart van Christiaan 's Grooten uit 1573 staat 's-Heerenberg wel met bebouwing aangegeven, maar niet in zo veel detail dat de klokkentoren hier onderscheiden kan worden. Theodorus Bücker heeft op zijn kaart uit 1727 behalve Huis Bergh, de Kaatsbaan en de stadspoorten geen gebouwen getekend. Binnen de stadsmuren heeft hij een witte ruimte gelaten.

De afbraak

In 1817 was de klokkentoren in zo'n slechte staat dat schout Frans de Both de gereformeerden en katholieken (die de toren in gezamenlijk bezit hadden) een opdracht tot reparatie gaf. Toen de gereformeerde gemeente verklaarde daartoe niet in staat te zijn, wendde de schout zich tot de gouverneur van Gelderland. Die wees op de Staatsregeling van 1798, waarin stond dat kerktorens en kerkklokken niet het eigendom van de kerken waren, maar van de burgerlijke gemeente. Dus schout De Both moest het geld voor de reparatie zelf bijeen zien te brengen. Hier had hij blijkbaar geen zin in, want tot 1820 zwijgt het archief in deze zaak.

Op 29 augustus 1820 belegde schout De Both een vergadering, waar aanwezig waren pastoor Van Schevikhaven, dominee Van Woelderen, de leden van de beide kerkenraden en nog een aantal notabelen. Het ging niet alleen om de penibele staat van de klokkentoren, maar ook om die van de school achter de kerk (nummer 3 op de tekening van De Raet). Twee timmerlieden hadden verklaard dat het verval van de toren onherstelbaar was. Bovendien was het dak van de school deels ingestort, zodat dit gebouw niet meer bruikbaar was.

Besloten werd zowel de klokkentoren als de school af te breken. Op 7 september 1820 werd een voorstel van de gereformeerde gemeente aanvaard om een deel van het kerkgebouw af te scheiden en in te richten als nieuwe gemeenschappelijke school. Deze school is sinds 1842 de kosterswoning. Op de zolder van de nieuw ingerichte school was plaats voor de klokkenstoel, die dus, met de klokken, uit de af te breken toren moest worden overgebracht.

Op 15 januari 1821 begonnen arbeiders uit Doetinchem met de afbraak van de klokkentoren. Op 27 januari waren ze klaar. Daarna duurde het tot 20 maart aleer onder leiding van timmerman Arnold te Wiel uit Azewijn de plaatsing van de klokkenstoel en de klokken op de zolder van de school begon. Daarbij moesten vanwege de beperkte hoogte van de zolder de stijlen van de klokkenstoel ongeveer anderhalve meter ingekort worden. Inkervingen van namen, intialen en enkele jaartallen die in klokkenstoel waren gemaakt, bevinden zich nu zodoende onderaan. Ooit waren ze op oog- of borsthoogte gemaakt.

De klokken hebben tot 1897 op de zolder van kosterswoning gehangen – en geluid. Daarna hebben de katholieken de klokken gekocht en overgebracht naar de nieuwe Pancratiuskerk. De klokkenstoel en andere restanten van de klokkentoren bevinden zich tot op de dag van vandaag op de zolder van de kosterswoning.

klokkentorens en klokkenstoelen elders

De kerk in Braamt met haar klokkenstoel

In Bergh hebben de kerk in Braamt en de kerk in Wijnbergen een vrijstaande klokkenstoel. De klokkenstoel van de inmiddels afgebroken Emmauskerk in 's-Heerenberg-Lengel stond bovenop een toren die weliswaar met het kerkgebouw verbonden was, maar de klokken hingen in de openlucht.

In Sneek en Enkhuizen staan nu nog houten klokkentorens die enigszins vergelijkbaar zijn met de toren die ooit in 's-Heerenberg heeft gestaan. Het grote verschil is dat de toren in 's-Heerenberg met leien pannen bekleed was.

Bronnen