Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Maria Elisabeth Clara van den Bergh

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Gravin van Bergh en markiezin van Bergen op Zoom

Maria Elisabeth Clara van den Bergh was van 1611 tot 1633 gravin van Bergh en markiezin van Bergen op Zoom. Zij werd op 24 augustus 1610 geboren in 's-Heerenberg als dochter van Herman van den Bergh en Maria Mencia van Wittem, markiezin van Bergen op Zoom.

Al drie maanden na haar geboorte werd besloten dat zij zou trouwen met haar neef Albert, zoon van Frederik van den Bergh en Françoise de Ravenel, vrouwe van Rantigny. Met deze verbintenis wilden de wederzijdse ouders de Berghse bezittingen weer verenigen die grootmoeder Maria van Nassau in haar testament had verdeeld tussen haar zoons Herman en Frederik. Hermans belangrijkste bezitting was het graafschap Bergh geworden, terwijl Frederik als belangrijkste erfenis de heerlijkheid Boxmeer had gekregen. Bovendien was Herman door zijn huwelijk markies van Bergen op Zoom geworden.

Maar zover was het nog niet. In 1611 verloor Maria Elisabeth Clara, amper een jaar oud, haar vader en werd regerend gravin van Bergh en markiezin van Bergen op Zoom. Haar ooms Frederik en Hendrik, Floris II van Pallandt (de man van haar tante Catharina) en oudoom Philippe de Mérode-Petershem (een halfbroer van haar oma van moederskant) werden aangewezen als voogden. Oom Hendrik was tevens regent (waarbij nog onduidelijk is of en hoeverre hij hiermee boven de andere drie voogden stond). Haar moeder, die kort na haar vaders dood nog was bevallen van een dood kind, hertrouwde in 1612. In dat zelfde jaar, waarschijnlijk nog voor zij hertrouwde, liet haar moeder door het Geldersche leenhof een akte opmaken die bepaalde dat haar rechten op het graafschap Bergh moesten overgaan op haar oom Frederik in het geval zij kinderloos zou overlijden. Haar moeder overleed het jaar daarop.

Haar portret

Portret van Maria Elisabeth Clara van den Bergh uit de collectie van Huis Bergh. Een schilder uit de kring van Peter Paul Rubens, mogelijk Cornelis de Vos, maakte dit rond 1620.
Collectie Stichting Huis Bergh, inventarisnummer 104

Het meisjesportret dat hiernaast is afgebeeld, bevond zich in de collectie van Huis Bergh toen Willem van Hohenzollern in 1912 zijn Nederlandse bezittingen verkocht aan dr. Jan Herman van Heek. Het schilderij is niet gesigneerd en strict genomen kan niet met zekerheid vastgesteld worden wie het afgebeelde meisje is.

Toch zijn er voldoende aanwijzingen om te besluiten dat dit een portret is van Maria Elisabeth Clara van den Bergh.

  • Het schilderij bevond zich tussen andere gravenportretten in Huis Bergh, zodat de afgebeelde persoon zeer waarschijnlijk een lid van het geslacht Van den Bergh is.
  • Haar japon wijst erop dat het portret rond 1620 in de Brusselse hofkring gemaakt moet zijn. Van 1613 tot 1625 werd Maria Elisabeth Clara inderdaad in het Brusselse paleis van landvoogdes Isabella opgevoed. De schilder Pieter Paul Rubens maakte rond dezelfde tijd een portret van landvoogdes Isabella in een vergelijkbare japon. Opvallend zijn de wijde, los-afhangende overmouwen, en de kanten molensteenkraag en manchetten van hetzelfde ontwerp. Het portret van de landvoogdes hangt nu in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Wie het portret van Maria Elisabeth Clara schilderde is niet bekend; het is immers niet gesigneerd. Mogelijk is het van Cornelis de Vos (15841651), die af en toe met zijn tijdgenoot Rubens heeft samengewerkt.
  • De datering van omstreeks 1620 past bij de leeftijd van het afgebeelde meisje; zo te zien is zij ongeveer tien jaar oud. Dit past bij Maria Elisabeth Clara's geboortejaar 1610.

Wanneer het schilderij naar Huis Bergh is gebracht, kan niet meer worden achterhaald. Dit kan al tijdens haar leven zijn gebeurd, maar ook (veel) later.

Haar huwelijk

Maria Elisabeth Clara werd in 1613, toen ook haar moeder was overleden, naar het hof van landvoogdes Isabella in Brussel gebracht, de hoofdstad van de Zuidelijke Nederlanden. Met haar halfzus Juliana, die ook meekwam, is zij daar verder opgegroeid. Het huwelijk dat haar ouders al hadden geregeld toen zij nog maar een baby was, werd op 18 oktober 1625 in het aartshertogelijk paleis gesloten. Zij was toen vijftien jaar; haar neef Albert nog net geen achttien jaar.

Een huwelijk tussen nicht en neef mocht ook in die tijd niet zomaar gesloten worden, zodat er dispensatie (toestemming) van de paus nodig was. Die werd in 1620 verkregen, nadat de officiaal van Antwerpen (de rechter van de kerkelijke rechtbank daar) in opdracht van paus Paulus V een onderzoek had verricht. Voor het huwelijk in 1625 werd een officiële akte van dispensatie opgesteld.

Haar overlijden

Haar huwelijk heeft niet lang mogen duren: zij overleed al op 6 januari 1633 op 22-jarige leeftijd in Boxmeer. In de ruim zeven jaar met Albert had zij vier dode kinderen gebaard, en haar overlijden was het gevolg van de bevalling van nog een dood kind. Bij dit voortijdig overlijden kunnen erfelijke factoren een rol hebben gespeeld: ook haar moeder heeft een aantal miskramen gehad. Daarnaast is bekend dat zij klein en tenger was, en al vanaf jonge leeftijd rugklachten had. Om die te verlichten heeft zij regelmatig de geneeskrachtige bronnen in Aken bezocht.

Na haar dood is tussen haar man Albert en haar oom Hendrik een strijd om haar erfenis ontstaan. In de processtukken en bewaard gebleven getuigenverklaringen en adviezen omtrent de bevalling is te lezen hoe Maria Elisabeth Clara is overleden. In de ochtend van 6 januari 1613 – zij was toen zeven maanden zwanger – kreeg zij een epileptische aanval. Er werd een vroedvrouw geroepen en ook pastoor Peelen van Boxmeer, die tevens arts was, moest komen. De grafelijke lijfarts, Joannes Rombius, kon niet op tijd bereikt worden, omdat hij in zijn woonplaats Emmerik was. Onder de aanwezigen was ook Odille de Molin, de vrouw van graaf Alberts jagermeester Herman Cours.

De gravin herstelde van deze eerste aanval, maar in de loop van de dag volgden er meer, met toenemende heftigheid. Tegen de avond volgde de tiende aanval, waarna zij niet meer bij bewustzijn kwam. Volgens de vroedvrouw was het kind niet meer te redden. Pastoor Peelen diende de laatste sacramenten toe. Na de twaalfde aanval, rond negen uur 's avonds, stelde pastoor Peelen de dood vast. Graaf Albert schreef aan zijn familie dat hij zijn vrouw het liefst meteen gevolgd was.

De volgende dag ontstond er verwarring toen bleek dat het lichaam nog steeds warm was. Pastoor Peelen stelde toen nogmaals de dood vast. 's Middags arriveerde dokter Rombius uit Emmerik en ook hij verklaarde dat de gravin was overleden. Toch zagen enkele vrouwen hoe zich 's avonds speekselblaasjes vormden op de lippen van de dode. Die nacht hoorden de aanwezigen gepiep en gerammel, en zagen beweging onder het laken dat het lichaam bedekte.

In de ochtend van 8 januari klonk er weer geluid onder het laken. De vroedvrouw stuurde de aanwezige mannen weg en tilde het laken op. Daar zag zij een pasgeboren kind liggen, nog met de navelstreng aan zijn moeder verbonden. Zoiets had zij in haar elf jaar als vroedvrouw nog nooit gezien. Zij knipte de navelstreng door, trok het kind een doodskleedje aan en legde het naast zijn moeder. De begrafenis vond op 15 januari plaats in Boxmeer.

Strijd om haar erfenis

De geboorte van Maria Elisabeth Clara's vijfde kind leidde tot een verschil van mening over de vraag wie er het eerst overleden was: zij of haar kind. Als het kind als laatste was overleden, dan was het de erfgenaam van zijn moeder geweest, en zouden zijn bezittingen toevallen aan zijn vader Albert. Oom Hendrik, de voormalige voogd en regent, kon niet geloven dat het kind langer had geleefd dan zijn moeder. Dus, zo redeneerde hij, was hij de rechtmatige erfgenaam. Hij was als oom immers nauwer verwant aan zijn nicht dan Albert, die als neef een stap verder van haar afstond. Oom Hendrik vergat voor het gemak dat zijn nicht en neef met elkaar getrouwd waren.

Er volgde een familieconflict dat zich jarenlang heeft voortgesleept. Meer hierover is te lezen op de pagina van weduwnaar Albert, aan wie Bergh uiteindelijk, in 1644, werd toegewezen.

De centrale vraag in de strijd was of het kind levend ter wereld was gekomen of niet. Niemand had het kind levend gezien, maar daarmee was de vraag niet beantwoord. De partijen riepen elk meerdere deskundigen op om de vraag in hun voordeel te beantwoorden, maar toen in 1644 eindelijk een beslissing genomen werd, speelde hun inbreng geen rol meer. De partijen hadden simpelweg genoeg van het gekibbel. Niet lang daarna, in de tweede helft van de 17e eeuw, werd een wetenschappelijke ontdekking gedaan die de vraag veel sneller had kunnen beantwoorden. Om te bewijzen of een dode pasgeborene geleefd had, werden zijn longen verwijderd en in water gelegd. Bleven ze drijven, dan zat er lucht in en had het kind geademd en dus geleefd. Zonken ze, dan had het kind nooit geademd en was dus dood geboren.

Varia

Wijngoed Montferland produceert een witte wijn met de naam Cuvée Maria Elisabeth. Deze wijn is op de markt gebracht in een fles met een etiket waarop haar portret is afgebeeld.

Bronnen