Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Nispen, Herman Carel Caspar Bartholomeus van: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
k (Zijn rentmeesterschap en andere functies: interne link)
k (Zijn rentmeesterschap en andere functies: interne links)
Regel 16: Regel 16:
 
In de jaren [[1798]]-[[1803]] heeft hij, als rechterhand van administrateur [[Hoevel, Johannes Nepomucenus|Hoevel]], van zich doen spreken bij onderhandelingen met de Bataafse Republiek om de [[Anton Alois van Hohenzollern-Sigmaringen|vorst van Hohenzollern-Sigmaringen]] diens Berghse bezittingen weer terug te geven. Deze waren na de Franse inval en de stichting van de Bataafse Republiek in [[1795]] als vijandig vermogen in beslag genomen. De vorst kreeg natuurlijk niet zijn oude [[heerlijke rechten]] terug, maar wel zijn bezittingen, al moest hij hiervoor 325.000 gulden aan de staat betalen. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen, gaf de vorst opdracht de heerlijkheid Pannerden te verkopen. Een deel van het benodigde bedrag kwam binnen door verkoop van onroerend goed aan derden, terwijl Carel en administrateur Hoevel de heerlijkheid zelf met het resterende onroerend goed gezamenlijk kochten voor een bedrag van 230.000 gulden. In [[1805]] verkocht Hoevel zijn aandeel door aan Carel, die daarmee de hele heerlijkheid in bezit kreeg. Dit was later voor zijn zoon Carel aanleiding zijn achternaam te verlengen tot Van Nispen tot Pannerden.
 
In de jaren [[1798]]-[[1803]] heeft hij, als rechterhand van administrateur [[Hoevel, Johannes Nepomucenus|Hoevel]], van zich doen spreken bij onderhandelingen met de Bataafse Republiek om de [[Anton Alois van Hohenzollern-Sigmaringen|vorst van Hohenzollern-Sigmaringen]] diens Berghse bezittingen weer terug te geven. Deze waren na de Franse inval en de stichting van de Bataafse Republiek in [[1795]] als vijandig vermogen in beslag genomen. De vorst kreeg natuurlijk niet zijn oude [[heerlijke rechten]] terug, maar wel zijn bezittingen, al moest hij hiervoor 325.000 gulden aan de staat betalen. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen, gaf de vorst opdracht de heerlijkheid Pannerden te verkopen. Een deel van het benodigde bedrag kwam binnen door verkoop van onroerend goed aan derden, terwijl Carel en administrateur Hoevel de heerlijkheid zelf met het resterende onroerend goed gezamenlijk kochten voor een bedrag van 230.000 gulden. In [[1805]] verkocht Hoevel zijn aandeel door aan Carel, die daarmee de hele heerlijkheid in bezit kreeg. Dit was later voor zijn zoon Carel aanleiding zijn achternaam te verlengen tot Van Nispen tot Pannerden.
  
Na het herstel van de heerlijke rechten bij de grondwet van [[1814]] ontstond er verschil van mening met de administrateurs van de vorst in [[Sigmaringen]] over de uitvoering daarvan. De vorst greep persoonlijk in en bevestigde Carel in 1816 in het bezit van de heerlijkheid met de daarbij behorende jacht-, vis- en veerrechten en het recht van voordracht van overheidsfunctionarissen in de gemeente Pannerden.
+
Na het herstel van de heerlijke rechten bij de grondwet van [[1814]] ontstond er verschil van mening met de administrateurs van de vorst in [[Sigmaringen]] over de uitvoering daarvan. De vorst greep persoonlijk in en bevestigde Carel in 1816 in het bezit van de heerlijkheid met de daarbij behorende [[Jachtrecht|jacht-]], [[Visrecht|vis-]] en [[Veerrecht|veerrechten]] en het [[Voordrachtsrecht|recht van voordracht]] van overheidsfunctionarissen in de gemeente Pannerden.
  
 
In de jaren [[1809]]-[[1810]] was Carel lid van de commissie voor het Departement Gelderland ter verdeling van kerkelijke goederen. Deze was na de instelling van het Koninkrijk Holland in [[1806]] gevormd om onroerend kerkelijk goed te verdelen tussen katholieken en protestanten. De voorzitter was deze driehoofdige commissie was [[Ver Huell, Carel Hendrik|graaf Ver Huell]]. Toen in 1809 het katholieke lid, baron Van Hugenpoth tot Aerdt, minister werd, nam Carel diens plaats in. De commissie werd in [[1810]] na de inlijving bij Frankrijk opgeheven.
 
In de jaren [[1809]]-[[1810]] was Carel lid van de commissie voor het Departement Gelderland ter verdeling van kerkelijke goederen. Deze was na de instelling van het Koninkrijk Holland in [[1806]] gevormd om onroerend kerkelijk goed te verdelen tussen katholieken en protestanten. De voorzitter was deze driehoofdige commissie was [[Ver Huell, Carel Hendrik|graaf Ver Huell]]. Toen in 1809 het katholieke lid, baron Van Hugenpoth tot Aerdt, minister werd, nam Carel diens plaats in. De commissie werd in [[1810]] na de inlijving bij Frankrijk opgeheven.

Versie van 31 aug 2019 om 12:30

Geboorte, huwelijk en overlijden

Carel van Nispen werd geboren op 4 augustus 1764 en een dag later gedoopt te Oud-Zevenaar als jongste kind van Christiaan Frans van Nispen en Aleida van de Sande. Hij trouwde op 1 februari 1790 te Emmerik met Hendrica Caecilia Everharda Goossens, geboren op 22 november 1769 te Emmerik, overleden op 30 maart 1823 te Zevenaar. Carel overleed op 29 juli 1829 op huize 't Hoek te Zevenaar

Zijn militaire loopbaan

Anders dan zijn twee oudste broers koos Carel niet voor een universitaire studie, maar voor een militaire loopbaan. Hij trad op 15 mei 1787 toe tot het regiment van de Vorst van Salm-Salm. Hierbij zal hij geholpen zijn door zijn oom Jacob Hendrik (Jacques Henri) van Nispen, die een hoge officier in dit regiment was. Op 25 februari 1788 kreeg hij een vaste aanstelling bij het regiment.

Het regiment van de Duitse Vorst van Salm-Salm, dat geheel uit huurlingen bestond, was in Franse dienst, maar in 1787-1788 in Hollandse dienst rond Den Haag gestationeerd. Midden 1788 keerde het regiment terug naar zijn garnizoen in Metz, waar Carel kort na zijn huwelijk, in juni 1790, de actieve dienst verliet. Daarna is hij nog tot 1811 als reserveofficier in dienst gebleven; vanaf 1806 in het leger van het groothertogdom Berg.

Zijn kan een rol hebben gespeeld bij zijn ontslag uit de actieve dienst, maar een dwingende reden was het rentmeesterschap van zijn oudste broer Jan Baptist. Deze functioneerde zo slecht als rentmeester van Bergh en Didam, dat Carel dit ambt van hem heeft overgenomen; aanvankelijk offcieus, maar toen in 1794 de curatele officieel door het Hof van Gelderland werd bevestigd, officieel. Omstreeks 1800 werd hij ook enige tijd waarnemend rentmeester in de Bylandt (waar zijn vader eerder rentmeester was). Bij de dood van Jan Baptist heeft Carel het rentmeesterschap neergelegd.

Zijn rentmeesterschap en andere functies

Carel was in veel opzichten het tegenovergestelde van Jan Baptist. Hij bracht de warboel die deze had gemaakt weer op orde en behartigde in alle opzichten de Berghse belangen.

In 1798 werd Huis Bergh, dat leegstond, door Carels bemoeienissen voor 250 gulden per jaar en met onderhoudsplicht aan de aartspriesters van Gelderland en Salland-Drente verhuurd. Die hebben er het jaar daarop een seminarie geopend, dat tot 1842 heeft bestaan. Enerzijds wilde Carel als katholiek het katholieke volksdeel behulpzaam zijn, anderzijds zag hij dat het beter was het kasteel voor een klein bedrag, maar met onderhoudsplicht te verhuren. Daarmee verviel een belangrijke onkostenpost.

In de jaren 1798-1803 heeft hij, als rechterhand van administrateur Hoevel, van zich doen spreken bij onderhandelingen met de Bataafse Republiek om de vorst van Hohenzollern-Sigmaringen diens Berghse bezittingen weer terug te geven. Deze waren na de Franse inval en de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 als vijandig vermogen in beslag genomen. De vorst kreeg natuurlijk niet zijn oude heerlijke rechten terug, maar wel zijn bezittingen, al moest hij hiervoor 325.000 gulden aan de staat betalen. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen, gaf de vorst opdracht de heerlijkheid Pannerden te verkopen. Een deel van het benodigde bedrag kwam binnen door verkoop van onroerend goed aan derden, terwijl Carel en administrateur Hoevel de heerlijkheid zelf met het resterende onroerend goed gezamenlijk kochten voor een bedrag van 230.000 gulden. In 1805 verkocht Hoevel zijn aandeel door aan Carel, die daarmee de hele heerlijkheid in bezit kreeg. Dit was later voor zijn zoon Carel aanleiding zijn achternaam te verlengen tot Van Nispen tot Pannerden.

Na het herstel van de heerlijke rechten bij de grondwet van 1814 ontstond er verschil van mening met de administrateurs van de vorst in Sigmaringen over de uitvoering daarvan. De vorst greep persoonlijk in en bevestigde Carel in 1816 in het bezit van de heerlijkheid met de daarbij behorende jacht-, vis- en veerrechten en het recht van voordracht van overheidsfunctionarissen in de gemeente Pannerden.

In de jaren 1809-1810 was Carel lid van de commissie voor het Departement Gelderland ter verdeling van kerkelijke goederen. Deze was na de instelling van het Koninkrijk Holland in 1806 gevormd om onroerend kerkelijk goed te verdelen tussen katholieken en protestanten. De voorzitter was deze driehoofdige commissie was graaf Ver Huell. Toen in 1809 het katholieke lid, baron Van Hugenpoth tot Aerdt, minister werd, nam Carel diens plaats in. De commissie werd in 1810 na de inlijving bij Frankrijk opgeheven.

Na het herstel van het Koninkrijk der Nederlanden werd Carel in op 1 juli 1816, net als zijn neef Lodewijk bij Koninklijk Besluit in de adelstand verheven door opname in de Ridderschap van Gelderland. Dit was een kiescollege waarin de edelen eenderde van de leden van de Provinciale Staten kozen. Aldus heeft Carel voor het district Doesburg zetel in de Staten van Gelderland gehad.

In 1818 werd Carel hoofdschout van het district Zevenaar. Tot 1850 waren in Gelderland groepen plattelandsgemeenten (dus niet de steden) verenigd in districten, die daarmee een bestuurslaag vormden tussen de provincie en de gemeente. Het district Zevenaar omvatte de toenmalige gemeenten Zevenaar, Duiven, Westervoort, Pannerden en Herwen & Aerdt. Terzijde zij hier vermeld dat het district Bergh bestond uit de gemeenten Bergh, Didam, Gendringen en Wisch.

Carel was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Zijn kinderen

Carel had twee zonen, waarvan de een, Jan (1803-1875), zijn achternaam uitbreidde tot Van Nispen tot Sevenaer en de ander, Carel (1807-1870), tot Van Nispen tot Pannerden. Deze twee namen, die voortbestaan naast de oorspronkelijke naam Van Nispen, hebben als zodanig geen band met de gemeente Bergh.

Bronnen