Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Oswald I van den Bergh

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Zijn jonge jaren

Oswald I van den Bergh was de laatste heer en de eerste graaf van Bergh. De naam Oswald kwam in het geslacht Van den Bergh vaker voor. Klik hier voor een overzicht.

Hij werd op 28 februari 1442 geboren als oudste zoon van Willem II van den Bergh en Luitgard van Bentheim. Zijn jongere broers waren Ludolf en Adam.

Zijn doop wordt vermeld in een lijst in een aldt boecksken uit de tweede helft van de 15e eeuw. De lijst begint met de bede In nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti, amen. Hierna volgt onder het jaar 1442 de vermelding van zijn doop:

Anno domini MCCCCXLII natus erat in Monte sive in Berga, ultimo die Februarii, nobilis Oiswaldus primogenitus, ex patre nobili Wilhelmo, domino de Monte, de Bylandt et de Hedell, et ex matre Locka, filia Everwini comitis de Benthem. Quamvis nobilis Oiswaldus natus fuerat anno domini MCCCCXLII ultimo die Februarii, tamen pater nati predicti distulit baptismum eius, quasi per duos menses a die nativitatis eius, scilicet usque as crastinum beati Georgii martiris, et tunc erat baptizatus. Patrini nati predicti nobilis Oiswaldi erant: dux Gelri Arnoldus, et comes Zutphanie, et nobilis Everwinus, comes de Benthem, et generosissima duxissa nomine Maria, Clivensis domina, nata fuit filia de Burgondia, soror Philippi ducis de Burgondia. Cum quibus et eorum complicibus ille baptismus honorabiliter erat celebratus. Baptista eiusdem nobilis Oiswaldi erat venerablilis pastor ecclesie Montensis Jacobus Poppert, quasi primus pastor ecclesie Montensis.
(In het jaar des Heren 1442 werd geboren in Monte ofwel Bergh, op de laatste dag van Februari, de edele eerstgeborene Oswald, uit de edele vader Willem, heer van Bergh, van Bylandt en van Hedel, en uit de moeder Locka, dochter van Everwijn graaf van Bentheim. De edele Oswald werd geboren op de laatste dag van februari 1442, maar zijn vader liet de doop uitstellen tot ongeveer twee maanden na zijn geboorte, namelijk tot de morgen van de naamdag van Sint Joris [24 april 1442], en toen werd hij gedoopt. Tot peetouders van de edele Oswald werden verklaard: Arnold hertog van Gelre en graaf van Zutphen, en de edele Everwijn, graaf van Bentheim, en de zeer vrijgevige hertogin Maria, vrouwe van Kleef, geboren dochter van Bourgondië, zuster van Filips hertog van Bourgondië. Met hen en hun gevolg werd deze eerwaardige doop gevierd. De edele Oswald werd gedoopt door de eerwaarde pastoor Jacobus Poppert van de kerk in Bergh, die bijna de eerste pastoor van de kerk in Bergh was.)

In 1455 was hij met zijn broer Adam in Parijs. Bijzonderheden over het doel van deze reis ontbreken. In de jaren 14601461 maakte hij in het gevolg van hertog Adolf van Gelre een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Net als de hertog werd hij daar tot ridder geslagen. Vanaf september 1465 trad hij op als heer van Bergh. Dit was twee maanden voor zijn vaders dood op 25 november van dat jaar. Daarna was hij zijn vaders opvolger.

Oswald heeft een veel onrustigere ambtstijd gehad dan zijn vader, die behalve als Willem de Rijke ook bekend stond als Willem de Vreedzame. Al in het begin van zijn regeerperiode kwam Oswald in conflict met het kapittel van Emmerik over de inkomsten van de heerlijkheid Pannerden. Dit liep in 1473 zo hoog op, dat paus Sixtus IV hem met een interdict dreigde, een kerkelijke straf waarbij een gelovige zijn recht op het ontvangen van sacramenten verliest zonder te worden geëxcommuniceerd.

De Bourgondische tijd

In het hertogdom Gelre speelde zich in die jaren een strijd om de macht af tussen hertog Arnold (1410–1473) en zijn zoon Adolf (14381477). Dit raakte Oswald direct, omdat hij als bannerheer van de bannerij van 's-Heerenberg een leenman was van de hertog van Gelre, die tevens de graaf van Zutphen was.

Anders dan zijn vader, die hertog Arnold had gesteund, koos Oswald partij voor hertog Adolf. Na het overlijden van hertog Arnold in 1473 erkenden de Staten van Gelre zijn zoon Adolf niet als opvolger, waarna Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, Gelre bezette en inlijfde. Karel de Stoute was tevens hertog of graaf van een groot aantal andere gebieden, en heerste aldus over een groot deel van de Nederlanden en Noord-Frankrijk.

Oswald gaf Karel de Stoute zijn steun en kreeg zo diens hulp bij het terugkrijgen van de heerlijkheden Millingen en Bylandt, die de hertog van Kleef in 1467 in beslag had genomen. Ook kreeg Oswald steun in zijn conflict met het kapittel van Emmerik over Pannerden. Het kostte hem echter een schuldbekentenis van zesduizend Rijnse guldens aan de heer van Humbercourt om door diens tussenkomst en voorspraak bij de hertog van Bourgondië zijn heerlijkheden terug te krijgen. Daarbij was de tol in de Rijn bij Emmerik inbegrepen (die blijkbaar uit de erfenis van zijn vader verloren was gegaan).

Na zijn machtsgreep in Gelre zou Karel de Stoute in Trier de titels van hertog van Gelre en graaf van Zutphen officieel in ontvangst nemen van keizer Frederik III. Oswald is voor deze gelegenheid in het gevolg van Karel de Stoute meegegaan naar Trier, maar de keizer bedacht zich, zodat de officiële plechtigheid niet heeft plaatsgevonden. Dit heeft niet verhinderd dat Karel de Stoute zijn gezag in Gelre en Zutphen liet gelden.

Het jaar daarop braken de Bourgondische Oorlogen uit. Dit was een reeks conflicten waarin Karel de Stoute en zijn bondgenoot de hertog van Savoie streden tegen Frankrijk, Zwitserland en Lotharingen. De eerste krijgshandeling van de Bourgondiërs was het Beleg van Neuss, een stad aan de Rijn bij Düsseldorf. Dit duurde van 29 juli 1474 tot eind mei 1475, maar Neuss hield stand. Oswald heeft aan de zijde van het Bourgondische leger aan dit mislukte beleg deelgenomen met, naar kan worden aangenomen, een bescheiden Berghse troepenmacht.

Een tijd van veranderingen

Het jaar 1477 bracht voor Oswald belangrijke veranderingen. Op 5 januari sneuvelde Karel de Stoute in de Slag bij Nancy. Adolf van Gelre werd toen herbevestigd in zijn ambt van hertog van Gelre, maar omdat hij in Noord-Frankrijk gevangen zat, trad zijn zus Catharina op als regentes. Oswald koos opnieuw de zijde van hertog Adolf, maar deze heeft geen kans meer gezien naar Gelre terug te keren. Hij werd bevrijd, maar sneuvelde op 27 juni 1477 bij Doornik in Vlaanderen. Oswald gaf toen zijn steun aan Adolfs opvolger, de minderjarige Karel van Gelre, die echter ook door de Fransen gevangen werd gehouden.

Oswald had niet alleen met Gelre te maken, maar raakte ook betrokken bij de gewapende strijd die in 1480 uitbrak tussen de bisschop van Münster en de hertog van Kleef. Oswald was een bondgenoot van de bisschop, maar door hem 1500 Rijnse gulden te betalen, heeft hij de Berghse neutraliteit kunnen afdwingen. Op die manier heeft hij met succes tussen de strijdende partijen kunnen bemiddelen.

De eerste graaf van Bergh

Het gravendiploma, geschreven op perkament, waarmee heer Oswald I van den Bergh en zijn nakomelingen door keizer Frederik III werden verheven tot rijksgraven.

In 1482 bezette aartshertog Maximiliaan I van Oostenrijk, een Habsburger, Gelre en Zutphen. Dit kwam niet zomaar uit de lucht gevallen, want hij was getrouwd met de dochter en erfgename van Karel de Stoute. Hij voegde zo niet alleen de Bourgondische bezittingen toe aan het Habsburgse Rijk, maar breidde die verder uit door de politiek van zijn gesneuvelde schoonvader voort te zetten.

Oswald sloot zich bij Maximiliaan aan, wat blijkbaar tot een goede samenwerking heeft geleid. Oswald was een van de edellieden (een andere was Jan III van Egmont) die in 1486 door Maximiliaans vader, keizer Frederik III, tot rijksgraaf van het Heilige Roomse Rijk werden verheven. Dit betekende dat hij alleen nog maar verantwoording schuldig was aan de keizer en niet meer aan zijn leenheren, waaronder de graaf van Zutphen. Hij kon Bergh nu beschouwen als een zelfstandige soevereine staat, die zich slechts door een vrijwillig aangegane en een op elk ogenblik opzegbare conventie onder het protectoraat van Gelre heeft gesteld, omdat het vanwege zijn geringheid een beschermer nodig heeft. Hij weigerde daarom aan de hertog van Gelre belasting te betalen. Werd toch betaald, dan deed hij dit pas nadat de hertog had verklaard, dat hierdoor geen precedent werd geschapen.

Oswalds gravendiploma van 10 april 1486, dat ook geldt voor zijn nakomelingen, wordt bewaard in het archief van Huis Bergh. Er is geen akte bekend waarin het Land van den Bergh tot graafschap wordt verheven, maar het recht van de graven van Bergh om hun land zo te noemen is nooit bestreden. Het ontbreken van de akte kan dus op een fout van de keizerlijke kanselarij berusten.

Het conflict met Gelre

In 1492 kwam hertog Karel van Gelre thuis uit Franse gevangenschap. Oswald begroette zijn terugkeer met vreugde en onderhield goede betrekkingen met hem. Helaas werden de tijden al gauw weer moeilijker, want in 1499 bezette aartshertog Maximiliaan opnieuw Gelre en Zutphen. Oswald werd gedwongen zich opnieuw aan Maximiliaan te onderwerpen. Het duurde echter niet lang voor Karel van Gelre, met steun van Franse hulptroepen, weer de overhand kreeg en Oswald zich weer bij hem kon aansluiten. Karel nam het Oswald kwalijk dat hij, weliswaar gedwongen, naar Maximiliaan was overgelopen. Hoewel hij toegaf dat hijzelf Oswald de raad had gegeven de minste van twee kwaden te kiezen, vond hij dat de graaf zich langer had moeten verzetten. Als straf kreeg Oswald op 23 oktober 1500 de volgende boetes opgelegd door de raden van de hertog van Gelre en de afgevaardigden van de vier hoofdsteden Arnhem, Zutphen, Nijmegen en Roermond:

  1. Hij mag de goederen van de heer van Homoet in de Overbetuwe niet opeisen (die hij in 1484 van Hendrick van Wisch had gekocht).
  2. In het ambt Pannerden zal voor zes jaar een accijns geheven worden. (Het bedrag wordt niet nader genoemd, maar het werd geheven in een munt die vuurijzer of briquet heette).
  3. Zijn zonen Willem en Frederik moeten trouw beloven aan de hertog, en zich na hun vaders dood door hem laten belenen.
  4. Alle gevangenen moeten worden vrijgelaten.
  5. Hij moet bovenop de reeds betaalde 2000 goudguldens nog eens 1000 goudguldens betalen.
  6. Hij moet aan de vier hoofdsteden voor onkosten en moeite 100 goudguldens betalen.
  7. Hiermee zal de graaf tegenover de hertog volkomen gerehabiliteerd zal zijn.

Om onder de strafbepalingen uit te komen, riep graaf Oswald de hulp in van Engelbrecht II, graaf van Nassau, heer van Breda. In briefregest 2068 in het archief van Huis Bergh wordt graaf Engelbrecht aangeduid als neef van graaf Oswald, maar dit is wat kort door de bocht, want als nazaat van een broer van graaf Oswalds grootvader Otto van der Leck, was hij slechts een verre neef. Het was dan ook niet de familieband die graaf Oswald bij graaf Engelbrecht bracht, maar diens ambt van stadhouder van de Habsburgse Nederlanden, dat hij sinds 1496 vervulde (dus vóór de Tachtigjarige Oorlog, toen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog verenigd waren). Graaf Engelbrechts bemoeienissen hadden echter geen resultaat. Of hij alle boetes heeft betaald, is niet duidelijk, maar in de praktijk is Homoet wel Berghs bezit gebleven.

Zijn laatste jaren

In 1505 werd Oswald gedwongen zich voorgoed aan de Habsburgers te onderwerpen. Dit gebeurde ten overstaan van Maximiliaans zoon, aartshertog Filips de Schone. Oswalds zonen traden toen in Habsburgse dienst.

Graaf Oswald I overleed in februari 1506 in 's-Heerenberg. Waar hij begraven werd, is niet bekend, maar gezien de plaats van overlijden kan hij zijn bijgezet in de grafelijke grafkelder aldaar. Hier zijn echter geen concrete anwijzingen voor. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem.

Zijn daden in Bergh

Vóór 1487 liet Oswald het Hof van Hedel bouwen op het terrein tussen de huidige Marktstraat en 's Gravenwal in 's-Heerenberg. Dit kapitale woonhuis schonk hij aan zijn broer Ludolf.

Op 10 januari 1489 stelde hij in 's-Heerenberg een markt in. Deze werd gehouden voor het stadhuis.

In 1496 liet hij op het kerkhof aan de noordoost kant van de kerk een vrijstaande houten klokkentoren bouwen.

Een deel van zijn inkomsten besteedde hij elders. Zo betaalde jaarlijks een deel van de inkomsten uit Bylandt aan het Dominicanessenklooster Sint Maria Magdalena in Wijk bij Duurstede. Zijn zussen Sophia en Oda waren daar non. In 1484 liet hij in plaats van het gebruikelijke geldbedrag een lading tarwe (68 molder en 1 schepel weit) naar Arnhem vervoeren. De rentmeester van het klooster verkocht de tarwe namens de priorin aan de tolgaarder in Rhenen.

In of kort voor 1500 heeft Jan II van Culemborg de verpachting van de Rijntol bij Emmerik afgelost. De grootvader van Jan II van Culemborg had deze watertol in 1441 verpacht aan graaf Oswalds vader heer Willem II. De tol, die toebehoorde aan het kapittel van Sint Marie in Utrecht, lag op Kleefs grondgebied. Daarom kreeg graaf Oswald in 1482 toestemming van de hertog van Kleef om ontduikers van de tol op Kleefs gebied te achtervolgen. Toen Jasper van Culemborg de aflossing van de verpachting in Utrecht meldde, werd hij niet geloofd. Hierop vroeg hij graaf Oswald in mei 1500 om een formele kwitantie. Graaf Oswald vond zoiets niet nodig, omdat er bij de aflossing twee afgevaardigden van het Utrechtse kapittel aanwezig waren geweest. Hij stelde voor de zaak later nog eens te bespreken, maar erkende in zijn antwoord al dat hij de tol van Smithusen te Emerick had teruggegeven en er geen rechten meer op had.

Uitbreiding van de Berghse bezittingen

Graaf Oswald heeft de Berghse bezittingen aanzienlijk weten uit te breiden. In 1484, nog voor zijn verheffing tot graaf, kocht hij van Hendrick van Wisch, heer van Homoet, enkele goederen onder Gendringen en Etten, en land onder Doesburg.

In ditzelfde jaar verpandde zijn schoonvader Vincent van Meurs hem de heerlijkheid Krefeld met daarin kasteel Cracau.

In 1486 kocht hij de halve heerlijkheid Wisch, de heerlijkheid Homoet, rechten in het land van Zutphen, het kasteel Nyenborch en nog een aantal goederen in de Betuwe.

Het ziet ernaar uit dat de financiering van deze aankopen Oswald moeite hebben gekost, want tussen 1480 en 1500 heeft hij vele jaarrenten verkocht.

Omstreeks 1502 erfde hij van zijn broer Adam de heerlijkheid Hedel. Dit was al een Berghse bezitting, die bij de dood van zijn vader op zijn broer Ludolf was overgegaan en bij diens dood op zijn broer Adam.

Huwelijk en gezin

De akte van 20 december 1502 waarin graaf Oswald zijn bezittingen verdeelde.

Oswald trouwde op 20 december 1456 op 14-jarige leeftijd met Elisabeth van Meurs. Uit zijn huwelijk werden tussen 1466 en 1485 de volgende kinderen geboren:

Op 20 december 1502, ruim drie jaar voor zijn dood, bepaalde graaf Oswald hoe zijn bezittingen na zijn overlijden onder zijn zoons Willem en Frederik moesten worden verdeeld. Van de betreffende akte heeft het archief van Huis Bergh drie originele versies.

Aan Willem wees hij toe het graafschap Bergh, de heerlijkheden Bylandt, Homoet en Wisch, de vorderingen op de heer van Culemborg, de Kleefse renten in het kerspel Didam en in de Liemers en de aanspraken op kasteel Nyerborch (dat de hertog van Gelre wederrechtelijk in bezit had genomen).

Voor Frederik waren de heerlijkheid Hedel en het land van Almsteen. Ook kreeg hij de molen in Breda. In de baronie van Breda bezat graaf Oswald drie molens, maar in de akte staat het woord molen in het enkelvoud. Verder kreeg Frederik alles wat zijn vader van diens broer Adam had geërfd broeder, de rente uit de tol te Lobith, het kasteel Ulft, het Breedenbroek en de Talholtswaard (een waard bij Lobith) en de aanspraken de heerlijkheid Krefeld met het kasteel Cracau.

Bronnen