Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Interview met mevr. Peters

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 24 jul 2022 om 07:43 (Opnieuw inkwartiering: link Hegeman)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Oorlogsherinneringen van mevr. Peters te Lengel, geïnterviewd op zondagavond 18 december 1994 te Lengel


De inval

We hadden nauwelijks een idee dat er een oorlog zou komen. Wel kan ik me herinneren dat Frans Meier, van de Koppelpaarden, hier een keer op het erf met m'n vader stond te debatteren over Hitler enz. Hij verkocht het NSB-blaadje "Volk en Vaderland". Op een gegeven moment zei m'n vader tegen hem: "Frans, a-j now niet maak da-j wegkomp, dan haal ik de greep.

Op 10 mei 1940 stonden wij 's morgens om vier uur al naar de lucht te kijken naar de vliegtuigen. De mensen zeiden: "Wat is ter toch an de hand?" De wegen waren vol van Duitse tanks en legerwagens. Zelfs mensen uit onze eigen plaats, o.a. Frans Meier, wezen de Duitsers de weg. Vanaf dat moment moest je afstand nemen van mensen die je niet meer vertrouwde. Onze buren zeiden niet veel. Ze hadden grond op Duits gebied en hoewel ze geen duidelijke sympathie met Duitsland lieten blijken, vertrouwden we ze toch niet helemaal. Een van de eerste dingen die we hoorden was dat Overbeek in 's-Heerenberg was doodgeschoten.

Thuis vonden ze 't erg genoeg. De boeren werden vanaf dat moment behoorlijk geplukt. Enkele dagen later kregen we inkwartiering van Duitse officieren die een kamer opeisten. Deze mensen hadden ook al in Polen gevochten en vonden dat wij het er goed vanaf hadden gebracht met de invasie. In Polen kon je van het ene gat naar het andere gat springen. Het eerste wat ze deden was naar de twee winkeltjes in Lengel gaan om voornamelijk zeep te kopen. Palmolive, ik zie het nog voor me. Zo kwam hier ook door hun gehamster alles langzamerhand op de bon. De boeren mochten maar een enkel varken slachten en die moesten dan met HSL (huisslachting) gestempeld worden. Dat was het huisslachtingsstempel, door de NSB-aanhanger G... uit Zeddam - die dit stempel moest aanbrengen - ironisch "het smik lekker" genoemd.

Uit Lengel is Wim Hermsen op de Grebbenberg gesneuveld. We zijn er op een avond op bezoek gegaan. Ze hadden net de persoonlijke spullen van hem toegestuurd gekregen. Ik zie nog het bloed aan zijn portefeuille zitten.

Voedsel op de bon of clandestien

Langzaam ging alles op de bon en kreeg je veel mensen aan de deur voor melk, graan of boter. Vooral ook familie. Uit Velp kwamen op een dag twee gezusters Van Ditshuizen. Ze namen wat spek mee en later hoorden we dat ze bij het bakken hadden gezegd: "Laten we de deuren toch goed dichthouden dan ruiken we tenminste de lucht ook nog een tijdje." Gerrit Ebbing uit 's-Heerenberg heeft hier ook de hele oorlog veel gelopen op zoek naar handel. Dan kocht hij weer een schaap, dan weer wat vlees of boter.

Als er gedorst was stonden de mensen in de rij om wat pondjes graan. We hebben zelf nooit echt gehamsterd. Laatst zei Mies Raben, de moeder van o.a. Tonnie Raben, nog tegen mij: "Onze Sjors is van jullie melk groot geworden." Ze kwam een keer in paniek bij ons, omdat ze niets meer had om haar kinderen te geven. Ze had allerlei spullen bij zich om te ruilen. Mijn vader verkocht het altijd voor een vaste prijs, een dubbeltje per pond. De clandestien gekarnde boter werd voor 7,50 per pond verkocht. Maar daar kwamen we aan te kort vergeleken met het werk wat daarvoor gedaan moest worden. Het wilde vaak niet 'boteren' of dan was het weer 'verbreu-jd' (als er teveel warm water bij was gedaan). Anders dan bijvoorbeeld Dorus Meier die door het hamsteren nogal aardig wat geld bij elkaar had verzameld. Daarvan werd gezegd dat hij na de oorlog, toen iedereen het oude geld moest inwisselen en daarvoor één tientje terugkreeg, zes manden met geld had ingeleverd. Even was iedereen weer even rijk hier in Nederland.

We probeerden natuurlijk zelf wel wat graan achter te houden. Dat was niet altijd even makkelijk, want ook bij het dorsen stond een controleur omdat alles eigenlijk geleverd moest worden aan de 'regering'. Wanneer je een schappelijke controleur had dan was er nog wel wat te ritselen. Of zoals controleur Heinz Spaan uit Vethuizen, die op de zakken zaad in slaap viel en onderwijl al het clandestiene zaad werd afgevoerd. Op onze boerderij werd niet zoveel clandestien gedorst. We zaten daarvoor te dicht bij de 'bewoonde' wereld, maar op de boerderij van mijn latere man in Vethuizen, die meer achteraf lag, werd dat veel gedaan. Daarbij werd dan meteen goed gegeten en gedronken. Daar zaten ook regelmatig mensen ondergedoken en lange tijd heeft de familie Pennards van het Tolhuis in Zeddam er ingewoond omdat het Tolhuis vol met Duitsers zat en het punt daar veel te gevaarlijk was vanwege de vele beschietingen.

Ook twee marechaussees Nordhausen en Van de Berg zaten daar ondergedoken. Koolzaad moest er ook verbouwd worden voor olie en maïs om te dorsen. Toch vonden de mensen weer primitieve middelen uit om de maïskolven te dorsen en machientjes die met de hand gedraaid moesten worden om de olie uit het koolzaad te persen.

Inkwartiering, onderduikers en de Todt

Doorlopend was er inkwartiering. De veestapel moest ingekrompen worden, want daarvoor was geen vreten. Het leger ging in alles voor. De staf zat bij café Verhey en het 'doodskoppenregiment' zat bij Bus op de Korenhorst. Mijn fiets werd gestolen en mijn broer wist dat deze bij Bus stond. Met gevaar voor eigen leven heeft hij hem weer opgehaald, werd beschoten door de soldaten die bij Bus zaten. Op het laatst konden we alleen nog maar fietsen op van die harde banden.

Ook moesten alle ramen verduisterd morden. Dat was op de boerderij een hele klus. Ook de stroom was regelmatig afgesloten en dat maakte klandestien dorsen moeilijk. Vaak was er alleen maar 's nachts stroom. Strijken kon dus het beste 's nachts gebeuren.

Vanaf een bepaald moment werden de jonge mannen opgeroepen om te gaan werken voor de Todt. Vooral tankvallen graven in de buurt van Zevenaar. Ook uit het westen moesten daar mensen werken. De boerenzonen hier uit de streek hadden eten genoeg, maar deze mensen leefden in kampen en die moesten het doen met de 'verpleging' die ze van de Duitsers kregen. En dat was niet veel. Ze vonden het daarom maar wat fijn dat ze 'kuch' (een hard soort brood; in die tijd gold de slogan "rats, kuch en bonen voor de militairen") van onze jongens kregen. "Boer, heb je nog verpleging?, vroegen ze dan. Er werd zelfs om gevochten en om dat te voorkomen lieten onze jongens het maar gewoon van de fiets vallen, zodat ze het dan zelf onder mekaar konden verdelen.

Dan was er weer een razzia en moesten de jonge mannen weer onderduiken. Dan werden er vooraanstaande mensen (in Zeddam b.v. de onderdirecteur van de zuivelfabriek Ettema, die nooit meer is teruggekeerd) in gijzeling genomen omdat er te weinig Todt-gravers zich hadden aangemeld. En dan gingen de meesten wel weer. Ook moesten er mensen uit Lengel werken in Duitsland. Een van hen, Wissink, is omgekomen bij een beschieting van een trein. Harry Peters uit Vethuizen moest met de brik (soort rijtuig) iedere dag in Beek komen om de toezichthoudende Duitser naar Zevenaar te rijden voor controle bij de Todt-gravers.

Het was in maart ( 1944?), onder het rozenkransbidden, dat er drie bommen vielen links van onze boerderij op ons weiland. De ontplofte bom sloeg een enorm gat en de scherven hadden de palen van de afrastering net boven de grond afgesneden. Twee bommen ontplofte niet en we kregen zes weken politiebewaking om de mensen van de plek weg te houden. (Ze zullen er nog wel zitten want er is nooit iets mee gebeurd!) We hebben trouwens maar een keer een treffer gehad. Een granaat sloeg in tussen ons en buurman Meier. Scherven sloegen een kast hier in de kamer kapot en al het glas was uit de ramen.

Opnieuw inkwartiering

Na de mislukte slag om Arnhem kregen we weer inkwartiering. Ongeveer dertig soldaten, waaronder een Oosterijkse Feldwebel die tevens kok was, eistte de grootste kamer van de boerderij op en daar aten ze en rustten ze uit van het front. Het is ongelofelijk wat ze in die drie weken tijd hebben opgegeten. Uit de Betuwe hadden ze zelf zeven koeien meegenomen. Deze werden allemaal geslacht en alleen het lekkerste werd ervan opgegeten. Uit het toen nog bestaande 'Rooie Darp" kwamen de mensen het slachtafval hier uit de tonnen halen. Onze keuken en het fornuis werden gebruikt en de kok maakte het zo lekker klaar als in een hotel. Met gedekte tafels en al. Alles en alles hadden ze in Arnhem geklauwd. Weckflessen vol met groente, vruchten die die mensen nog gespaard hadden voor de aankomende hongerwinter. Het was iedere dag feest. Bakker Joes Hegeman moest op een dag twaalf taarten bakken en ik zie de soldaten nog langs ons keukenraam lopen met die taarten op de hand. Op een andere dag stond er weer kip op het menu en hingen er aan alle deurklinken dode kippen om geplukt en klaargemaakt te worden. Een andere dag waren het weer konijnen. Ook hadden ze een eigen geit meegenomen. Die heette Peter en mocht overal lopen. In huis, de slaapkamers, de stallen en in de moestuin waar hij de kopjes van de andijvie opvrat.

Op 1 november 1944 (Allerheiligen) stond de deel plotseling vol met Berkel snijmachines, schilderijen, radio's en lagen er grote tapijten op de vloer die gezogen werden. Alles ging in grote kisten en werd naar Frau die of die in Duitsland of Oostenrijk gestuurd.

Op een dag waren ze biefstukken aan het braden en de kachel deed het niet naar hun zin. Ze lieten de gesmolten roomboter in het vuur lopen en mijn moeder zei: "Wat doe je nou?" "Dat brand toch goed", was het antwoord. Wij moesten karnen, maar zij hadden een heel vaatje bij de zuivelfabriek in Zeddam gevorderd, dus ze keken niet zo nauw.

In de grote voorkamer zat een glasdeur naar een andere kamer. Daar hadden ze een grote deken voorgehangen. In die kamer ontvingen ze 'bezoek' van meisjes uit 's-Heerenberg. Na de oorlog werden de mensen gevraagd op te geven wat men nog aan spullen van Arnhemmers in huis had. Dan kwamen deze mensen kijken of er nog iets van hen bijzat. Daaraan hebben wij nog dat schilderij overgehouden. Daar is niemand voor gekomen.

Belgische onderduikers

Nadat zij weg waren kregen wij onderduikers, drie Belgische dwangwerkers. Onder het vreselijke bombardement van Solingen waren zij uit het werkkamp gevlucht en de grens overgekomen onder erbarmelijke omstandigheden. Ze waren terecht gekomen bij de pastorie in Stokkum, maar daar zaten Duitsers. Die hebben blijkbaar niets in de gaten gehad. Van daar zijn ze naar hier toegebracht. Wat kleding hadden zij nog bij zich, die helemaal uitgekookt moest worden, want alles zat onder de vlooien en de luizen. De een heette Gaston Stas en liep mank, de ander was een grote kerel en heette Victor Martini en de derde was een klein mannetje en heette Orban de Xivry en was een baron. In de schuur was een geheime kamer met drie houten bedden, daar was hun slaapplaats. Ze kwamen in de keuken eten, maar was er onraad dan verdwenen ze met bord en al. Door het andere eten werd de baron ziek en kwam dr. Kok uit Zeddam hem behandelen. De man zat van top tot teen onder de zweren, zo erg dat we dachten dat hij wel dood kon gaan. Hij is er toch weer bovenop gekomen en de behandelende bezoeken deed dr. Kok gratis. Na de oorlog is deze baron, samen met zijn vrouw en Gaston nog hier geweest.

Op den duur werkten ze hier gewoon mee op het bedrijf. De twee gezonde mannen gingen zelfs mee naar het land knollen plukken. Maar op een bepaald momemt werden wij door de ondergrondse gewaarschuwd (waarschijnlijk meester Terbeek) dat we ze ergens anders heen moesten brengen omdat er onraad was. 's Nachts werden ze opgehaald en via de weilanden en over sloten werden ze naar Kempers in Vethuizen gebracht. Daar zijn ze gebleven tot een neef van mij met een priesterstudent, die bij de ondergrondse zat, op een nacht ze verder hebben weggebracht. Helemaal afgedreven tot in de buurt van Keekedingen (?), daar konden ze pas de Rijn oversteken omdat er op dat moment een bombardement bezig was en de Duitsers geen tijd hadden om de Rijn goed in de gaten te houden, zijn ze uiteindelijk in bevrijd gebied terecht gekomen.

Toen de hongerwinter toesloeg werd er hier actie gevoerd voor de mensen in het werkkamp Rees, die daar onder erbarmelijke toestand moesten leven en werken. Er was zelfs nog niet voldoende stro om op te slapen en alles was sterk vervuild. Er werd een beroep gedaan op ons, die alle bonkaarten niet nodig hadden. De toenmalige pastoor van Stokkum had contact met dat kamp. Maar er was ook veel gebrek hier aan ondergoed enz. vanwege de strenge winter. Ik ging bij de mensen ophalen wat ze toch konden missen en herstelde dat dan en zo kon het mee naar het kamp. Ook heb ik veel gesmeerde boterhammen opgehaald die de mensen hier konden missen, omdat ze zelf slachtten en brood bakten. Die boterhammen werden dan door de pastoor en een onderwijzeres, mej. Scheers, op de slee naar het kamp Rees gebracht.

Lengel in de frontlinie

In januari 1945 vielen er granaten in Herwen en Pannerden en kregen wij drie gezinnen als evacués. Gelukkig waren de Belgen toen net weg. We zaten met ongeveer dertig Hollanders op de boerderij en afwisselend de nodige Duitsers. Ook die soldaten kregen steeds meer gebrek en stalen het spek wat de evacués uit Herwen hadden meegebracht. We zagen ook hoe bang ze waren omdat ze naar het front moesten. Ze dronken zichzelf moed in.

Niet iedereen wilde evacués opnemen. Er zijn er eens een paar voor het gemeentehuis in 's-Heerenberg voor schut gezet. Ze kregen een groot bord op hun buik met: Ik wil geen evacués rijden. Juist bij iemand die wel heel veel daarvoor deed en in de ondergrondse veel goed werk heeft gedaan, Kobus Bus, werd op het laatst alles kapot geschoten. Bij mensen die geen hand uitstaken bleef echter alles heel en die weigerden materialen als pannen en hout af te geven.

Ook voor schuilkelders moest worden gezorgd. Onder een volle hooiberg werden ze gegraven en in een silo en ook twee kelders onder het voorhuis dienden daarvoor. Wij zelf waren niet zo bang voor de granaten, maar de mensen uit Herwen en Pannerden des te meer. We werden wel wat banger in de laatste weken van de oorlog toen de bombardementen heviger werden. Er werd ook op alles wat bewoog geschoten. In Vethuizen werd zomaar een paard voor de kar doodgeschoten. Op de zaterdag dat Emmerik werd gebombardeerd waren we clandestien op onze deel aan het dorsen. De lucht zag helemaal zwart en de weckflessen in de kelders stonden te rinkelen. Toen we naar buiten wilden gaan werden we bijna door de luchtdruk teruggedrukt.

Op een morgen stonden we op en konden de koeien niet meer voeren want de hele deel lag vol met Duitse soldaten, tachtig in totaal. 's Nachts hadden ze achter het huis zwaar geschut opgesteld en prompt kregen wij de volgende dag de eerste granaten. Onder de Duitsers vielen een aantal slachtoffers, waarvan alleen nog maar wat bloedsporen waren te zien. Toen moesten we de twee kelders onder het voorhuis afgeven. Een van de twee kelders stond onder water en daar moest dus een vlonder overheen worden gemaakt anders konden we er zelf niet in bij luchtalarm. In de droge kelder zaten de Duitsers met verbindingsapparatuur en konden wij een beetje meekrijgen hoever de Canadezen nog weg waren.

In maart 1945 vielen er op een stralende zondag een aantal 'verdwaalde' bommen op den Aam. Het huisje van de familie Smit (nu "vaders wens") werd getroffen en de moeder en haar dochter waren op slag dood. Iedere dag kwamen ze hier twee liter melk halen en de moeder was altijd zo bang voor de bombardementen. Net een paar weken voor de bevrijding komt ze met haar dochter om.

Op het laatst hadden de Duitsers ook niets meer. Ons hele huis en de kelders zaten vol. Op een ochtend komt een Duitse soldaat op de kop de kelder in rollen en commandeert alle Duitsers te vluchten. Paarden werden gevorderd en alles wat maar wielen had, van fietsen, kruiwagens tot kinderwagens, werd gebruikt bij de vlucht.

De bevrijding

Het werd stil in huis en in de nacht van 31 maart op 1 april hoorde we nog hier en daar wat geschut. 's Ochtends vroeg kropen we voorzichtig uit de kelders en gingen buiten kijken. De grote kamer boven was verlaten. Er lag nog wat kuch en in een pan zat nog wat erwtensoep. Langzaam drong het gerucht door dat we bevrijd waren. De volgende dag zaten de Canadezen in diezelfde kamer met een massa spullen. Dat vonden wij, die een aantal jaren zuinig hadden moeten leven, bijna verkwistend. Echt uitbundig feest is er eigenlijk niet geweest. Het is misschien gek, maar ik kan me ook meer van de oorlog herinneren dan van de bevrijding. Dat kwam ook wel een beetje door het sterven van een meisje, een dochter van de familie Kamps, evacués uit Afferden in Limburg, die bij mijn latere man in Vethuizen ingekwartierd waren, net een dag eerder. Ze had een infectie onder een van haar nagels en toen dr. Kok dat weg wilde halen is ze plotseling gestorven. Op de dag van de bevrijding is ze begraven op het kerkhof van Zeddam. Wij zijn daar ook naar toe geweest. Later hebben haar ouders haar over laten brengen naar Limburg, waar ze vandaan kwamen.

Er is niet veel gebeurd met de NSB'ers hier in Lengel. Er deden wel veel geruchten de ronde van mensen die waren opgepakt en gevangen gezet waren op de Kruisberg in Doetinchem. In Zeddam is nog wel een NSB'er, Berendsen, die zich verstopt had op een hooizolder, doodgeschoten. Anderen, als Giezen (de Bloem) of Meier werden niet duidelijk gezien als NSB'ers en bleven in vrijheid. Meier, de buurman van Frans Meier, had veel grond aan 'de gunne kant' en familie en die was altijd aan het schipperen geweest.

Er kwam een wet dat NSB boeren, die zelf een tijd gevangen werden gezet op de Kruisberg in Doetinchem, vervangen moesten worden door bedrijfsleiders. Jan Peters, de man waarmee ik een jaar na de oorlog ben getrouwd, werd zo bedrijfsleider op de boerderij van Frans Meier, de Koppelpaarden. Daar trof hij een grote armoede aan. Ze hadden niets meer. Ondanks de Duitsgezindheid heeft Frans ook veel Hollanders geholpen. Ook op de boederij/café van de Sliep (Sliepenbeek), de broer van de burgemeester van Bergh tijdens de oorlog, kwam een bedrijfsleider. Dat werd ze echter niet in dank afgenomen door de voormalige Duitsgzinden en hun familie. Na verloop van tijd zijn echter de boeren weer op hun eigen boerderij teruggekeerd.

Lange tijd is alles nog op de bon geweest. Toen mijn man en ik in 1946 gingen trouwen moesten we alles organiseren. Er werd klandestien geslacht, met de gespaarde suikerbonnen werd er een drankje 'citroenschilletje' gekocht wat toen 'in' was. Via een broer kwamen we aan Grolsch bier en we maakten bowl van eigen fruit en familie uit Didam had zelfgebrouwde jenever meegenomen. Daar zijn ze trouwens nog aardig ziek van geweest.

Doordat we te eten hadden, niemand van ons is gesneuveld zijn we de oorlog redelijk goed doorgekomen. Eigenlijk was het voor ons jongeren nog best een spannende en afwisselende tijd. Altijd gebeurde er wel iets. De evacués namen ook nog wel werk uit handen zodat ik andere dingen kon gaan doen. We konden veel mensen helpen en er was een zekere saamhorigheid, die na de oorlog weer grotendeels verdween. We hechtten veel minder waarde aan de dingen.