Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Noodziekenhuis in 's-Heerenberg

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 1 aug 2018 om 13:57 (Het functioneren van het noodziekenhuis: interne link)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Het ontstaan van het noodziekenhuis

Een ziekenzaal nog voor het noodziekenhuis naar de kelder van het Paterklooster verplaatst moest worden.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was er in Bergh een noodziekenhuis voor dwangarbeiders uit Kamp Rees. Later werden hier ook zieke en gewonde burgers uit de omgeving verpleegd.

De mensonterende omstandigheden in Kamp Rees leidden ertoe dat in januari 1945 een aantal dwangarbeiders werd afgekeurd. Zij wisten Gendringen te bereiken, waar zij over hun ontberingen vertelden. De Gendringse huisarts Simon van Griethuysen heeft Kamp Rees daarop een aantal keren clandestien bezocht en er bij de aanwezige Duitse legerarts (die voor de oorlog directeur van een psychiatrische inrichting was) op aangedrongen de ergste gevallen naar de Achterhoek over te brengen. Toen de legerarts zich hiertegen verzette, heeft Van Griethuysen zich met andere Nederlanders tot de Duitse autoriteiten in Gelderland gewend. Die gaven wel toestemming, waarna de zieken door het Rode Kruis naar Nederland werden vervoerd. De organisatie van deze transporten stond onder leiding van Geert Jan Oorlog, de directeur van de Vredestein fabriek in Doetinchem. Directeur Oorlog had destijds meerdere publieke nevenfuncties, waaronder die van Gemachtigde van het Nederlandse Rode Kruis beoosten de grote rivieren en van Substituutcommissaris van het Bureau Afvoer Burgerbevolking (BAB) in Gelderland-Oost. In laatstgenoemde functie organiseerde hij de huisvesting van evacués. Er zijn geen gegevens voorhanden waaruit blijkt dat directeur Oorlog en dokter Van Griethuysen hebben samengewerkt bij overleg met de Duitsers, maar dit ligt wel voor de hand.

Uiteindelijk zijn er tussen de elf- en twaalfhonderd zieke dwangarbeiders in acht noodziekenhuizen in de Achterhoek verpleegd. Een van deze noodziekenhuizen was ingericht in het klooster van de Witte Paters in 's-Heerenberg. Daar was voldoende ruimte, nadat de Kriegsmarine haar deel van het gebouw in het najaar van 1944 had verlaten. Het was een officieel noodziekenhuis in de zin dat er zieken werden opgenomen die door de Duitsers waren afgekeurd en met hun toestemming naar Nederland waren afgevoerd. Het evacuatieziekenhuis in Harreveld was een ander officieel noodziekenhuis. Daarnaast waren er onofficiële noodziekenhuizen, zoals dat in Megchelen, waar dwangarbeiders werden verpleegd die op eigen houtje Kamp Rees waren ontvlucht. Waarschijnlijk zijn de onofficiële noodziekenhuizen bij het totaal van acht inbegrepen.

Henny Bennink noemt in zijn boek Bezetting en verzet (zie Bronnen) de Aaltense huisarts Der Weduwen die in januari 1945 in Den Haag met de Duitse instanties heeft onderhandeld over de overbrenging van zieke dwangarbeiders van Kamp Rees naar het evacuatieziekenhuis in Harreveld. Het is nog onduidelijk of en in hoeverre dit in samenspraak met dokter Van Griethuysen en directeur Oorlog is gebeurd.

Het functioneren van het noodziekenhuis

De oproep voor noodhulp aan de bevolking van Bergh in De Graafschapbode van 6 februari 1945. Een soortgelijke oproep was de zondag tevoren in de kerken van Bergh voorgelezen.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Op vrijdag 2 februari kwamen de eerste 48 zieken aan in het Patersklooster. Er zouden er nog vele volgen. Voor de verzorging van deze patiënten was in het begin zo goed als niets voorhanden. Zó onverwacht moest noodziekenhuis opgezet worden. De bevolking van Bergh werd daarom via nevenstaande oproep gevraagd al wat zij kon missen, te geven. De oproep was ondertekend door NSB-burgemeester Pinkster, de Duitse Hauptmann Wendt – die korte tijd Ortskommandant was – pastoor Horsthuis en de huisartsen Kok en Dael. De bevolking liet zich van zijn beste kant zien.

Een ander probleem was geschoold medisch personeel te vinden. De Witte Paters en veel inwoners van Bergh, zoals Jan van Heek jr. en zijn zus Anneke, Wim Kupers en vele anderen hebben als vrijwilligers geholpen waar en wanneer ze konden. Ook de huisartsen Kok en Dael deden wat ze konden, maar zij hadden ook hun gewone werk nog.

Het was dan ook een uitkomst dat de internist Sjoerd Hiddema bereid was de medische leiding van het noodziekenhuis op zich te nemen. Hij was assistent-geneesheer van het Algemene Ziekenhuis in Zutphen en werd op 2 februari eervol ontslagen om de taak in 's-Heerenberg op zich te kunnen nemen. Een van zijn coassistenten, Gerard van der Waa, kwam met hem mee. Van der Waa studeerde nog in Utrecht, maar omdat de Nederlandse universiteiten sinds 1943 stillagen, was hij samen met een studiegenoot naar het Zutphense ziekenhuis gekomen. Zij konden daar, min of meer clandestien, als coassistenten goed werk doen.

Rond Hiddema en Van der Waa vormde zich al gauw een medische staf van personen die toevallig voorhanden bleken. Daar was Peter van de Pas, een 27-jarige verpleger uit Eindhoven, die niet naar huis kon omdat de frontlijn hem de weg versperde. Verder meldden zich vier diaconessen uit het ziekenhuis Bronovo in Den Haag, die al enige tijd in de Achterhoek werkzaam waren, vier nonnen van een Duitse congregatie uit een klooster bij Heelsum en twee verpleegsters uit het Academisch Ziekenhuis in Utrecht. Ook de Zusters Franciscanessen hielpen mee. Zij verpleegden een aantal patiënten in het Theresiaziekenhuis, maar hun mogelijkheden waren beperkt, omdat hun gebouw al oorlogsschade had opgelopen. Al met al werd het een mengelmoes van mensen die in grote saamhorigheid het werk deden dat gedaan moest worden. Op het hoogtepunt bestond de staf uit zo'n negentig mensen.

De zorg die patiënten geboden kon worden, was vooral een schoon bed, rust en eten. De artsen en verpleegkundigen hadden hun medische kennis, maar medicijnen waren er in die tijd nog nauwelijks. Op zich waren de Nederlandse ziekenhuizen ook in de oorlog wel goed bevoorraad, maar de noodziekenhuizen moesten alles bij elkaar bedelen – wat in 's-Heereberg redelijk lukte. Eenvoudig laboratoriumonderzoek kon ook gedaan worden, zoals bloedonderzoek. Af en toe werd er een bloedtransfusie uitgevoerd, waarbij een van de personeelsleden als donor optrad.

De patiënten van het noodziekenhuis

De eerste patiënten kwamen van Kamp Rees. Door alle ontberingen daar waren ze erg ziek en verzwakt. Allemaal zaten ze onder de luizen en hadden grote ontstoken wonden, vooral op hun benen en rug. Bijna allemaal hadden ze diarree. Daarnaast hadden ze vaak nog een andere ziekte, zoals longontsteking, pleuritis, tyfus of dysenterie. Wie een van deze laatste twee ziekten had, werd na zonsondergang (als de geallieerde jachtvliegtuigen uit de lucht waren) met paard en wagen naar het evacuatieziekenhuis in Harreveld gebracht. Dat was beter uitgerust dan het noodziekenhuis in 's-Heerenberg.

Als eerste werd geprobeerd de patiënten van hun luizen te ontdoen. Dat is nooit goed gelukt, want ook de artsen zelf werden ermee besmet en raakten pas na de oorlog hun laatste luizen kwijt. Een probleem was dat de patiënten niet direct bij binnenkomst ontluisd konden worden. Dat kon alleen als er warm water was in het badhuis, en dat was er alleen als er hout was om de warmwaterinstallatie te stoken. Dat hout nu moest uit het Bergherbos komen, en om daar mogen te kappen, had Jan van Heek toestemming van de Duitsers nodig – om in zijn eigen bos te mogen kappen. Maar zodra er hout was, werden die nieuwe patiënten van top tot teen geschoren en schoongeboend. Daarna verhuisden ze naar de zaal (de refters van het klooster fungeerden als ziekenzalen) met "schone" patiënten. Schone staat tussen aanhalingstekens, omdat niemand echt luizenvrij was.

Na de ontluizing begon het herstel, dat vooral bewerkstelligd moest worden door een schoon bed, rust en eten. Iedereen hoopte dan dat de diarree gauw zou overgaan, want het was nogal wat om tientallen van zulke patiënten te hebben, maar geen werkende riolering. De po's moesten van lieverlee geleegd worden in een teil, die op zijn beurt 's avonds (als er geen beschietingen waren) door de verpleegkundigen werd geleegd in een van de schuttersputjes die de Duitsers nog in de tuin van het klooster gegraven hadden.

Wie genezen was, werd met een ontslagbrief naar huis gestuurd. De ex-dwangarbeiders waren daarmee veelal aan hun lot overgelaten, want de meeste waren toch nog te zwak om de reis naar huis te ondernemen. Er was in die tijd geen enkele vorm van openbaar vervoer, en ook ander vervoer was moeilijk te vinden, zodat gaan lopen vaak als enige overbleef. Veel mannen bleven daarom ergens in de buurt hangen.

Toen Bergh vanaf 13 februari onder granaatvuur van de geallieerden kwam te liggen, werden er ook gewonde burgers binnengebracht. Vanwege het gevaar van granaatinslagen, werd het noodziekenhuis toen verplaatst naar de kelders van het klooster. De paters stelden deze kelders ook open als schuilkelder voor de burgers van 's-Heerenberg. Er was daar plaats voor wel duizend mensen; wekenlang kwamen zij 's avonds binnen en gingen overdag, als het tenminste veilig leek, weer naar huis.

Ondertussen had zich ook een chirurg gemeld, zodat er in de kelders een eenvoudige operatiekamer ingericht kon worden. De aanwezige burgers maakten zelfs een kraamafdeling noodzakelijk.

De bevrijding

Toen kwam op 1 april de bevrijding. Al in de avond van 31 maart waren er Canadese soldaten in het noodziekenhuis, dat pal aan de grens stond. De volgende dag hebben personeel en misschien ook wel patiënten aan de voorkant van het klooster staan kijken hoe het Canadese 2e Leger Nederland introk. 's Avonds was er op de binnenplaats aan de achterkant van het klooster een groot feest, waar zelfs de nonnen met de Canadezen dansten.

Daags daarna werd er toch nog een domper op de feestvreugde gezet door een Canadese officier die het klooster kwam vorderen. Het noodziekenhuis moest plaatsmaken voor een Canadees veldhospitaal. Met hulp van de Canadezen werd toen de omgeving afgezocht naar een gebouw dat het noodziekenhuis zou kunnen huisvesten, maar er werd niets geschikts gevonden. De hotels in Zeddam bijvoorbeeld waren allemaal beschadigd.

Gelukkig waren de Duitsers ook uit Huis Bergh vertrokken, zodat daar een paar zalen leegstonden. Met toestemming van Jan van Heek (senior of junior?) en hulp van de Canadezen werd het noodziekenhuis in één dag naar Huis Bergh verplaatst. Daar heeft het nog tot 18 juni 1945 gefunctioneerd.

Uit De Graafschapbode van 26 juni 1945

Het Rode Kruis heeft de Witte Paters na de oorlog een plaquette geschonken, die nog steeds in de entreehal van het Patersklooster te zien is. De tekst luidt:


Ter herinnering aan de liefderijke verzorging
van zieken, gewonden en van huis verdrevenen
gedurende de oorlogswinter 1944-1945
HET NEDERLANDSCHE ROODE KRUIS
De staf van het noodziekenhuis bij de hoofdingang van het Patersklooster...
Klik op de foto's voor een vergroting
… en in de tuin: artsen, Witte Paters, diaconessen, nonnen van verschillende signatuur, verpleegsters en andere medewerkers.

De Voltreffer

De Voltreffer - kop.JPG
Na de opheffing van het noodziekenhuis werd De Voltreffer opgericht, een "periodiek voor personeel en begunstigers van het voormalig noodziekenhuis te 's-Heerenberg". Het doel van dit blad was het contact tussen de voormalige vrijwilligers te bewaren. Van De Voltreffer is bij de Heemkundekring één aflevering bekend. Hoewel het niet genummerd is, lijkt het de tweede aflevering te zijn. Het is rond 1 december 1945 verschenen, want er staat een kort verslag in van een afscheidsbijeenkomst in het Patersklooster op 24 november, maar ook een aankondiging voor een reünie op 15 en 16 december 1945 in Utrecht.

Onduidelijk is, of er meer Voltreffers zijn verschenen. Hoewel de bijdragen goede wil tonen, lijkt het erop dat veel voormalige vrijwilligers in de tijd van de wederopbouw te veel opgeslokt werden door hun nieuwe werkkring om het blad een levenskans te geven. De bijdragen aan de tweede aflevering zijn vooral terugblikken, verslagen van ontmoetingen na de bevrijding en berichten over nieuwe werkkringen. Ook is er een verslag van de Bevrijdingsfeesten in 's-Heerenberg.

Het interessants voor de lezer in de 21e eeuw is een verslag van "zuster Fietje" van de reis die zij van 19 juni tot 14 juli 1945 door het noorden van Duitsland had gemaakt. Zij was een van de vier diaconessen uit het ziekenhuis Bronovo in Den Haag, zodat haar reisgezellen een of meer van de andere drie diaconessen zullen zijn geweest. Zij hebben in Duitse ziekenhuizen gezocht naar achtergebleven Nederlanders, zodat zij deze patiënten konden helpen bij hun repatriëring.

Op 22 juni waren zij in Hildesheim, niet ver van Hannover, waar zij kapelaan Hegge aantroffen. Hij deelde een ziekenkamer met twee predikanten, van wie er een diezelfde middag overleed. Dit greep niet alleen kapelaan Hegge en de andere predikant, maar ook zuster Fietje en haar reisgenoten zeer aan. Helaas overleed een week later ook de andere predikant.

Zuster Fietje noemt in haar verslag, gedateerd in Den Haag op 9 september 1945, de namen van de twee predikanten. Cornelis Pieter Boodt, geboren op 25 mei 1903 in Rotterdam, was degene die op 22 juni overleed. De andere predikant was Johannes Versteegt, geboren op 10 oktober 1889 in Katwijk.

Bronnen