Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Braam, Leo Gregorius Henricus Maria

Uit Berghapedia
(Doorverwezen vanaf Braam, Leo G.H.M.)
Ga naar: navigatie, zoeken

Leo Gregorius Henricus Maria Braam was de negentiende pastoor na de Reformatie van de parochie Zeddam. Hij werd op 10 februari 1900 geboren in Terborg als zoon van Loduwikus Hermanus Hendrikus Braam en Grada Jacoba Olminkhof.

De jaren voor Zeddam

Op 6 oktober 1913 werd hij als 13-jarige uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente Wisch wegens vertrek naar Culemborg. Twee dagen later werd hij in die gemeente ingeschreven en begon er zijn priesteropleiding aan het aartsbisschoppelijk kleinseminarie aldaar. Op 19 augustus 1920 zette hij zijn studie voort aan het grootseminarie Rijsenburg in Driebergen.

Op vrijdag 15 augustus 1924 werd hij met 27 studiegenoten door de aartsbisschop van Utrecht tot priester gewijd. Een van de anderen was Marinus Adrianus van Rooijen, die later kapelaan in 's-Heerenberg werd. Op de dinsdag daarna, 19 augustus, heeft neomist Braam in zijn geboorteplaats Terborg zijn eerste Heilige Mis opgedragen.

Zijn eerste standplaats als kapelaan was Duiven, waarna hij in maart 1926 werd benoemd tot kapelaan van de Sint Jozefparochie in de stad Groningen. Hier werd hij op 9 mei 1931 bij koninklijk besluit benoemd tot hulpaalmoezenier voor den tijd van oorlog bij het leger te velde. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat hij die rol na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ook daadwerkelijk heeft vervuld.

In 1934 ging hij over naar de toen pas opgerichte Sint Franciscusparochie in wat toen een nieuwbouwwijk in het oosten van de stad was. Na zestien jaar als kapelaan in Groningen werd hij op 10 april 1942 pastoor in Rekken. Bij zijn vertrek in januari 1947 werd hij opgevolgd door F.W.J. Kolkman, die twee jaar later pastoor van de parochie Beek werd.

Pastoor in Zeddam

Pastoor Braam werd in Zeddam benoemd na het overlijden van pastoor Meijer. Toen hij daar aankwam, meldde hij zich bij de protestantse pastorie in de veronderstelling dat dat zijn ambtswoning was. Hij was erg teleurgesteld toen hij de uitgewoonde katholieke pastorie op de hoek van de Bovendorpsstraat en De Steg zag.

De grote taak waarvoor hij zich bij zijn aantreden gesteld zag, was het herstel van de oorlogsschade. Dit betrof niet alleen de materiële schade aan de vele gebouwen die de parochie bezat, maar ook de geestelijke schade die de parochianen hadden geleden.

Daarnaast was er de oprichting van de nieuwe parochie Braamt. Hiermee kreeg pastoor Braam al te maken op de eerste vergadering van het kerkbestuur die hij bijwoonde op 4 februari 1947. Het eerste punt op de agenda was de grondruil en grondaankoop van het Sint Jorisgilde voor het nieuwe kerkgebouw. Dit werd geregeld door notaris Knot in 's-Heerenberg. Op 6 februari 1949 werd de eerste steen gelegd, en op 6 november 1949 werd de nieuwe kerk in Braamt ingezegend.

Een ander gebeurtenis was het vertrek op 6 mei 1949 van de Zusters Franciscanessen. Zij hadden zeventig jaar op de Padevoort gewoond. Zij kregen een afscheidsserenade van de Harmonie Kunst na Arbeid.

Tijdens zijn pastoraat brachten enkele tientallen jongens uit de parochie hun militaire dienst door in het toenmalige Nederlands-Indië. Hij schreef toen regelmatig in de Klok van Sint Oswaldus, het maandblad dat het Zeddamse Thuisfront van eind 1947 tot begin 1951 voor de jongens overzee heeft uitgegeven. Zo besloot hij een dankwoord ter gelegenheid van zijn 25-jarig priesterfeest op 15 augustus 1949 met de woorden:


Beste jongens in Indië, we blijven hier aan jullie denken. Ik hoop dat je met moed en vertrouwen je door de dagen zult heen bijten, die je nog scheiden van je gelukkige repatriëring. Allen God bevolen.


In diezelfde "Klok" werd er ook óver hem geschreven, en wel als volgt.


Als Pastoor heeft hij zich doen kennen door zijn voortdurende zorg voor het kerkbezoek en het zuiver godsdienstig leven van zijn parochianen, door zijn herhaalde vermaningen over orde en eerbied in de kerk, door zijn bemoeiingen voor het onderwijs, de opvoeding der kinderen, getuige de avonden over voorlichting der kinderen; door zijn ijver voor de zieken en z'n liefde voor de jongens in Indië. Op de meest verschillende aspecten van zijn parochie heeft hij z'n aandacht gevestigd en verleent hij zijn medewerking met royaal gebaar.


Deze huldeblijk laat onvermeld dat pastoor Braam een muzikaal man was. Hij leidde zelf het dameskoor, dat jarenlang het Lof heeft gezongen. De kapelaan las dan het Lof, terwijl de pastoor het koor dirigeerde. Daarbij stelde hij hoge eisen, niet alleen aan zijn dameskoor, maar ook aan het herenkoor en het jongenskoor. Hij schroomde niet om moeilijke composities op het repertoire te zetten.

Ook droeg hij Harmonie Kunst na Arbeid een warm hart toe. Dat blijkt onder meer uit zijn dank wanneer de harmonie aan een kerkelijke plechtigheid had meegewerkt. Na afloop liep hij dan zo snel mogelijk naar de buitendeur van de sacristie en ging daar staan met twee vingers omhoog. Als de muzikanten dit bij het verlaten van de kerk zagen, dan wisten ze dat ze aan de overkant van de weg bij Café Brinks elk twee gratis consumpties kregen. Belangrijker is wellicht dat mede dankzij pastoor Braam de harmonie voor het eerst uniformen kreeg. Hij doneerde zelf een bedrag en bedelde de rest bij twintig Zeddamse families bij elkaar.

Hij was de initiatiefnemer tot de herbouw van het Gerardus Majella Gesticht, dat na veel bureaucratisch oponthoud in 1963 (1965?) onder de naam Sydehem werd heropend.

Pastoor Braam overleed op 14 oktober 1965 op 65-jarige leeftijd en werd begraven op de r.-k. begraafplaats in Zeddam. Hij werd opgevolgd door pastoor Platenkamp.

Zijn kapelaans

Bronnen