Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Hector van den Bergh

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Hector van den Bergh was een buitenechtelijke zoon van graaf Willem III. Zijn moeder was de 's-Heerenbergse waardin Lyse Poer. Hij werd in 1504 gedoopt. Samen met zijn oudere broer Daem, die dezelfde moeder had, werd hij op 1 maart 1520 (negen jaar na het overlijden van zijn vader) gewettigd. Waarom dat toen nog gebeurde, kan te maken hebben met de overdracht in dat jaar door Anna van den Bergh van het regentschap voor Oswald II van den Bergh aan de zeven "bevelhebbers".

De wettiging werd gedaan door dr. Johannes Tute, kanunnik van de Dom in Keulen, deken van Sint Victor in Xanten en pauselijk burggraaf. Dr. Tute was op 2 april 1509 door dr. Paulus de Planca, pauselijk paltsgraaf en ridder, aangesteld met een aantal bevoegdheden, waaronder die van het wettigen van natuurlijke kinderen. Dr. de Planca op zijn beurt was op 19 november 1504 door paus Julius II met dezelfde bevoegdheden aangesteld. In de wettigingsakte worden de broers vermeld als stammend uit het grafelijk geslacht van Mons Domini, Latijn voor "de berg van de heer". Enerzijds is dit merkwaardig geformuleerd, want de naam van het geslacht was Van den Bergh; in het Latijn de Monte, of, zoals half vertaald ook voorkomt, van Mons. Anderzijds is de vertaling in verouderd Nederlands des heeren berg, ofwel 's-Heerenberg - maar dat is de naam van de stad, niet van het geslacht.

Hector en zijn broer Daem hadden een nauwe band. Zij bouwden in 1550 samen de Boetselaersborg en het archief van Huis Bergh bewaart tientallen stukken waarin sprake is van "Daem en Hector van den Bergh, gebroeders", of woorden van die strekking. Zo staan zij samen vermeld in tien eigendomsbewijzen uit de jaren 15271552 van stukken land in Bergh; onder meer in Azewijn en Stokkum.

De verstandhouding met hun halfbroer graaf Oswald II was echter verre van goed. Dit leidde er onder meer toe dat graaf Oswald in het voorjaar van 1541 een leengoed bij Gendringen in beslag nam, dat Hector en Daem samen hadden. Meer hierover is te lezen op Daems pagina.

Hector en Daem worden vaak in één adem genoemd, maar in de jaren 15381540 had Hector in zijn eentje een geschil met een familie Visser over een schuld van 500 Philippusgulden. Omdat Hector niet betaalde, lieten Arnold Visser beslag leggen op (al?) zijn goederen. De Philippusgulden was in die tijd een waardevolle gouden munt.

Derick Voorthuis, stadhouder van de nieuwe landdrost Berend van Hackfort, riep Hector op 18 maart 1538 op zich tegen de inbeslagname te komen verdedigen. Hector reageerde hier niet op, zodat Voorthuis zijn oproep op 1 april herhaalde. Pas op 15 april liet Hector weten dat graaf Oswald hem en zijn broer verboden had naar Bergh te komen, zodat hij een vrijgeleide nodig had om op de rechtszitting te kunnen verschijnen. Voorthuis verleende het vrijgeleide diezelfde dag nog.

Er zal vervolgens wel een rechtszitting hebben plaatsgevonden, maar over het verloop daarvan is niets bekend. Dat het verhaal daarmee nog lang niet ten einde was, blijkt uit documenten van 21 oktober 1538 en 6 oktober 1539 opgesteld door de schepenen van Emmerik. Het feit dat de schepenen van Emmerik deze documenten hebben opgesteld, is een aanwijzing dat Hector en Daem in Emmerik in ballingschap waren.

In het eerste document bevestigden de schepenen dat Hector ene Derick Hellingh had gevolmachtigd om voor het gericht in 's-Heerenberg te procederen tegen Arnold Visser; in het tweede dat Daem mede namens Hector ene Peter van Berchem had aangewezen als gevolmachtigde in hun procedures tegen de graaf van Bergh, tegen de gebroeders Poer, en tegen Geertruida Visser. Hector was naast het proces dat de Vissers tegen hem voerden dus ook verwikkeld in rechtszaken die zijn verwanten van zowel vaders- als van moederskant tegen hem en zijn broer hadden aangespannen.

Het proces van de Vissers tegen Hector ging in het najaar van 1538 verder. Het verliep in zijn nadeel, want op 7 en 21 december deelde stadhouder Cornelis van Delen aan Hector mee dat Geertruida Visser (opnieuw) beslag had laten leggen op (al?) zijn goederen.

In 1540 kwam er een eind aan het proces. Johan Visser won namens zijn dochter Geertruida en liet beslag leggen op een groot deel van Hectors goederen. Stadhouder Johan Everwijn stelde Hector maar liefst vier keer van het vonnis op de hoogte: op 16 en 30 juni, en 14 en 28 juli 1540.

Hector overleed in 1552 op ongeveer 48-jarige leeftijd. Hij liet twee buitenechtelijke dochters na:

  • Mechteld, non in het Sint Agnesklooster in Emmerik
  • Elisabeth, getrouwd met Bitter van Raesfelt, overleden in of voor 1575

Beide dochters deelden in 1555 in de erfenis van hun oom Daem.

Bronnen