Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Observantenklooster Elten

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Het observantenklooster in Elten zoals Jan Herman van Heek
het in 1952 kort voor de afbraak van de kerk (rechts) tekende.

De bouwgeschiedenis

Het observatenklooster in Neder-Elten werd rond 1700 gebouwd ter vervanging van het klooster in de Briemer, dat in de Tachtigjarige Oorlog was verwoest. Dit klooster was in 1463 door Willem II van den Bergh gesticht voor de observanten, aanhangers van een hervormingsbeweging binnen de franciscaner orde die streefden naar een strikte naleving van het armoede-ideaal van Franciscus van Assisi.

Na de verwoesting in 1572 zijn er plannen geweest het klooster in de Briemer ter plaatse te herbouwen. Die kregen echter pas een concretere vorm na het uitbreken van de Franse oorlog in 1672, waarmee de katholieken meer vrijheid kregen in het door de Fransen bezette deel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dit was het oosten, waaronder ook het graafschap Bergh. Zo kon Madeleine de Cusance, de weduwe van graaf Albert, op 14 juli 1673 een verzoek honoreren van pater Adolf van Raesveldt, vicaris van de Saksische (of Westfaalse) provincie van de franciscanen. Hij wilde het klooster in dezelfde vorm en staat herbouwen. Een voorwaarde was wel, zo schreef gravin Madeleine, dat zodanige opbouwinge zonder tegenspraake van zijne hoogheid den Prins van Oranje ende regiering van staat zal mogen geschieden. De Prins van Oranje was stadhouder Willem III (16501702) en de regiering van staat waren de Staten-Generaal.

Na de verwoesting in 1572 zijn er plannen geweest het klooster in de Briemer ter plaatse te herbouwen. Die plannen konden lange tijd niet uitgevoerd worden, omdat ten gevolge van de Reformatie het gebied van de Republiek der Verenigde Nederlanden benoorden de Waal de zogenaamde Hollandse Missie was: een missiegebied zonder bisschoppen en zonder bezittingen. De katholieken hadden er geen rechten. Zo kregen de plannen pas een concretere vorm na het uitbreken van de Franse oorlog in 1672, waarmee de katholieken meer vrijheid kregen, althans in het door de Fransen bezette deel van de Republiek. Dit was het oosten van het land, waaronder ook het graafschap Bergh. Zo kon Madeleine de Cusance, de weduwe van graaf Albert, op 14 juli 1673 een verzoek honoreren van pater Adolf van Raesveldt, vicaris van de Saksische (of Westfaalse) provincie van de franciscanen. Hij wilde het klooster in dezelfde vorm en staat herbouwen. Een voorwaarde was wel, zo schreef gravin Madeleine, dat zodanige opbouwinge zonder tegenspraake van zijne hoogheid den Prins van Oranje ende regiering van staat zal mogen geschieden. De Prins van Oranje was stadhouder Willem III (16501702) en de regiering van staat waren de Staten-Generaal.

Toen gravin Madeleine haar toestemmingsbrief schreef, was het oosten van Gelre nog in handen van de Fransen, maar zij waren aan de verliezende hand. Het was dus te verwachten dat de Republiek zijn gezag zou herstellen, waarmee de katholieken weer meer beperkingen zouden worden opgelegd. Daarom maakte de gravin het voorbehoud dat de stadhouder van Gelre en de Staten-Generaal hun toestemming moesten geven. In 1674 trokken de Fransen zich terug en in 1675 werd Willem III tot stadhouder van Gelre benoemd (in 1672 was hij al in Holland, Zeeland, Utrecht en Overijssel benoemd). Maar Willem III en de Staten-Generaal gaven geen toestemming, ook niet aan graaf Oswald III, die in 1674 het bestuur over Bergh van zijn moeder had overgenomen.

In afwachting van de herbouw hadden al wel enkele franciscaner monniken illegaal hun intrek genomen in een huis niet ver van de kloosterruïne. De herbouw raakte met de aftocht van de Fransen in 1674 uit het zicht, maar vijf jaar later, op 20 februari 1679, bood abdis Maria Francisca II van het Stift Elten redding door een stuk grond in Laag-Elten voor de herbouw aan te bieden. Dit kon zij doen, omdat het Stift Elten niet tot de Republiek der Verenigde Nederlanden behoorde. Frederik Willem I van Brandenburg, die als hertog van Kleef de voogdij over het Stift Elten bezat, voelde zich echter gepasseerd door de abdis. Hij stond toe dat de kloosterkerk gebouwd werd, maar na de voltooiing in 1683 mochten er geen kerkdiensten gehouden worden. Zo ontstond er opnieuw vertraging. Pas nadat de Duitse keizer Leopold I van Habsburg in 1695 zijn steun verleende, kon de herbouw van het klooster worden voltooid.

De rol van het klooster in Bergh

Het Eltense observantenklooster heeft in zijn begintijd een belangrijke rol gespeeld in de bediening van de destijds drie parochies in Bergh (toen staties genaamd). Ten gevolge van de Reformatie was het gebied van de Republiek der Verenigde Nederlanden benoorden de Waal de zogenaamde Hollandse Missie: een missiegebied zonder bisschoppen en zonder bezittingen. De katholieken hadden er geen rechten. Veel priesters waren overgegaan naar het protestantisme, terwijl er geen nieuwe priesters werden opgeleid.

De franciscaner paters uit Elten konden het priestertekort lenigen. Zij gingen als missionaris niet alleen naar de drie Berghse staties Beek, 's-Heerenberg en Zeddam, maar ook naar die in Aerdt, Didam, Drempt, Groessen, Hengelo en Lobith. Een aantal van hen is met naam bekend.

  • In Beek waren dit de paters Biderwant, Van Sommer en Grutter.
  • In 's-Heerenberg waren dit de paters Doven en Myrinck. De "Beekse" pater Biderwant heeft mogelijk ook in 's-Heerenberg gestaan of heeft daar in elk geval missen opgedragen.
  • In Zeddam was dit broeder Jodocus.
  • Verder werd pater Daniel Hortman op verzoek van graaf Oswald III in 1684 (dus voor het klooster in Elten voltooid was) huiskapelaan van de huiskapel op Huis Bergh. Hij werd opgevolgd door pater Doven, die tevens pastoor van 's-Heerenberg werd.

Geleidelijk aan kwam de priesteropleiding weer op gang, onder meer op het seminarie in 's-Heerenberg, dat in 1799 met toestemming van de streng katholieke graaf Anton Alois op Huis Bergh werd geopend. Zo kwamen er weer genoeg Nederlandse priesters en nam de betekenis van het Eltense observantenklooster voor Bergh af.

De Dolle Graaf

Op 14 augustus 1757 werd graaf Johan Baptist, de Dolle Graaf, op verzoek van zijn familie en in opdracht van de Kleefse regering door Oostenrijkse troepen in dit klooster gearresteerd.

Na de opheffing van het klooster

Op 14 november 1811 werd het Stift Elten op last van keizer Napoleon opgeheven. Hiemee hield ook het observantenklooster op te bestaan. De archieven van zowel het stift als het klooster zijn hierna verloren gegaan. De Sint Martinuskerk in Laag-Elten en de Sint-Vituskerk in Hoog-Elten konden blijven functioneren, maar de bezittingen van het stift en het klooster kwamen in handen van de gemeente Elten. De "paterskerk" in het observantenklooster is nog een tijdlang voor de eredienst in gebruik gebleven, maar door gebrek aan onderhoud raakte ze in verval.

De inventaris van de paterskerk is in de jaren na de sluiting verdeeld. Het hoofdaltaar ging naar een kerk in Rees. Koorbanken, communiebanken, de preekstoel, vijf beelden en twee zijaltaren gingen naar Emmerik voor de Sint Martinuskerk en de Aldegundiskerk. Ook de Sint Martinuskerk in Neder-Elten kreeg het een en ander: zestien schilderijen, vier biechtstoelen, twee grote en acht kleinere kandelaars, een godslamp en veertien muurkandelaars.

Twee zijaltaren kwamen in 1837 terecht in de Sint Martinuskerk in Didam. Na de sloop van deze kerk in 1977 belandde het ene in de Sint Martinuskerk in Bussloo en het andere in de Sint Martinuskerk in Oud-Zevenaar. Deze twee zijaltaren en wat documenten uit 1811 zijn het enige tastbare dat van het Eltense observantenklooster bewaard is gebleven.

Het kloostergebouw heeft vele bestemmingen gehad. In de eerste jaren van Tweede Wereldoorlog, tot 1944, waren er Duitse soldaten gelegerd, daarna waren er Nederlandse dwangarbeiders ondergebracht. Hoewel het klooster bij de bombardementen op Emmerik beschadigd raakte, zat het kort na het einde van de oorlog vol gevluchte Sudeten-Duitsers en dakloze inwoners van Emmerik. Een deel werd een tijdlang gebruikt als school, maar uiteindelelijk werden er noodwoningen in ingericht.

Nadat Elten in 1949 als Drostambt Elten onder Nederlands bestuur kwam, stond het klooster vanwege zijn slechte staat vaak op de agenda van de gemeenteraad. Moest het gebouw vanwege Denkmalschutz gerestaureerd worden? Er ontstond een getouwtrek tussen het drostambt, de Rijksdienst voor Monumentenzorg en het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting. Uiteindelijk werd tot afbraak besloten. In 1952 viel de paterskerk als eerste onder de slopershamer en in 1960 vertrok eindelijk de laatste bewoner.

Onverwacht vroeg Jan Herman van Heek op 16 september 1960 in een brief de afbraak te stoppen en een beslissing uit te stellen tot Elten weer bij Duitsland zou horen. Hij kreeg steun van de monumentencommissie van Gelderland, maar landdrost Blaauboer was onverbiddelijk. De afbraak ging door.

Het grondstuk op de hoek van de huidige Sandstraße en Schmidtstraße is tot op heden nog onbebouwd.

Bronnen