Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Glassman, Carl I.

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 16 nov 2020 om 16:37 (Bronnen: nieuwe bron)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Ondergedoken in Azewijn

Ag Garben maakte deze foto van piloot Myrle Stinnett (links) en zijn copiloot Carl Glassman. De pakken die ze dragen zijn mogelijk van Mel Deurvorst.

Luitenant Carl I. Glassman was de copiloot van de Amerikaanse bommenwerper die in de vroege middag van 8 april 1944 een noodlanding maakte bij Azewijn. Behalve Stinnett was alleen zijn piloot Myrle J. Stinnett nog aan boord. De overige acht bemanningsleden hadden al eerder het bevel gekregen het vliegtuig per parachute te verlaten.

Het lukte Glassman en Stinnett een geslaagde buiklanding te maken in het midden van een langgerekte, geploegde akker. Daarna schoten ze het toestel in brand. Henk Egbers en zijn vriend Theo Theunissen, jongens van 'n jaar of zeventien, waren als eersten bij het vliegtuig. Zij verborgen de piloten in een nabijgelegen hut, vanwaar ze diezelfde avond nog werden overgebracht naar een schuur verder weg (mogelijk was dit de timmerfabriek van Kok in Etten). Heel Azewijn stond nog op zijn kop, dus was het geen goed idee de piloten daar onder te brengen. Op tweede paasdag nog voerden de Duitsers huiszoekingen uit in het dorp. Intussen hadden Hein Reijers en Berend Geerling zich over Glassman en Stinnett ontfermd. Zij brachten de piloten een paar dagen na Pasen naar de schuilplaats van Garben in Azewijn.Harry Straus, die daar ook ondergedoken zat, schreef hierover in zijn dagboek:


Wij hadden een aantal gezellige dagen met hen. Opnieuw bleek dat muziek internationaal is, wij leerden nieuwe Engelse / Amerikaanse liedjes, die wij ook samen zongen. Even was er paniek toen er ineens een overvalwagen voorbijreed. In vliegende vaart doken wij in onze schuilplaats. Eén van de vliegers was zich juist aan het scheren; met een half afgeschoren snor + scheerzeep op zijn gezicht ging hij ons hok in. Voor vijf mensen was het toen wel krap. Nood breekt nog altijd wetten. De dagen dat ze bij ons waren was zus Betty jarig en vierden wij dat met hen en alle aanloop die we hadden t.w. Teun, Berend, Toon en de pater. De kleinste van de piloten was ook joods. Die is nog diverse malen in Azewijn en ook bij ons thuis geweest; hij was later chirurg geworden. Er zijn bij Agnes nog foto's van gemaakt. Op een morgen zijn ze door een ondergrondse groep opgehaald en meegenomen naar een voor mij onbekend adres.
Dat bleek later Lichtenvoorde geweest te zijn (bij Mia Lelivelt). Zij zijn allebei door de Amerikanen bevrijd in België, na de grote opmars augustus-september. Omdat iedereen direct aan ze vroeg over de (komende) invasie vertelden zij ons dat er enorme hoeveelheden materiaal gereed stond in Engeland.
Zij dachten toen achteraf juist dat de grote aanval nog voor de zomer zou plaatsvinden.
Er was nog een afscheidsdiner! voor de gasten; 17 april vertrokken ze. Een bijzondere opmerking van vader Jan Garben heeft ons toen getroffen. Hij zei: "Jammer dat die jongens weg zijn, jullie hadden er zulk een goede aanspraak aan."
Gevaar met ons allen telde hij niet. Het afscheid was in het huis van Garben, iedereen toen aanwezig sprak Engels, oma Garben, toen al een beetje in de war, zei: "Wat spreken die lui toch voor taal?" Iemand zei toen: "Latijn." Was beter voor de veiligheid. Dat hoorde ze in de kerk ook en wist ze ook niet wat het betekende


Bij de pilotenhelpers in Lichtenvoorde

Mia Lelivelt die Harry hierboven noemt, was de dochter van de verzetsman Martinus Antonius Lelivelt, timmerman in Lichtenvoorde. Martin Lelivelt was de centrale figuur in een groep pilotenhelpers in Lichtenvoorde. Veel neergeschoten vliegeniers hebben een tijdje bij hem in huis ondergedoken gezeten. Zijn dochter Mia kookte voor deze mensen. Eerder al hadden zij luitenant Babcock geholpen, de bommenrichter van de Amerikaanse bommenwerper die op 4 januari 1944 bij Vinkwijk is neergestort.

Op een avond kwamen een paar marechaussees uit 's-Heerenberg Glassman en Stinnett met een auto afhalen bij Garben in Azewijn. Ze gingen op weg naar het tramstation in Lichtenvoorde, waar de Amerikanen om 9 uur 's avonds aan twee pilotenhelpers zouden worden overgedragen. Helaas kreeg de auto onderweg een lekke band, maar het oponthoud kon tot een kwartier beperkt blijven. Desondanks waren de twee wachtende mannen in Lichtenvoorde al zenuwachtig geworden.

Na de overdracht werden Glassman en Stinnett via een omweg naar een boerderij bij Lichtenvoorde gebracht. Terwijl ze daar van surrogaatkoffie en boterhammen met rauwe ham zaten te genieten, vroeg een van de pilotenhelpers om allerlei gegevens, zoals hun naam, geboortedatum, het type van hun vliegtuig en de namen van de andere bemanningsleden. Ze gaven die informatie zonder aarzelen, maar toen naar hun vliegopdracht werd gevraagd, weigerden ze die te geven. Ook toen hun aan de hand van ingevulde lijsten werd getoond dat eerdere Amerikanen wel hun vliegopdracht hadden genoemd, hielden Glassman en Stinnett voet bij stuk: ze beantwoordden deze vraag niet.

Diezelfde avond werden ze naar een ander adres gebracht, waar ze hun eerste nacht in Lichtenvoorde doorbrachten. De volgende dag werden ze verplaatst naar het huis van Martin Lelivelt. Daar maakten zij op 20 april 1944 een hachelijk moment mee. De Duitse Sicherheitsdienst was de pilotenhelpers op het spoor en inderdaad kreeg ook Martin Lelivelt bezoek van een aantal SD'ers. Terwijl die de benedenverdieping en de kelder van het huis doorzochten, ging Mia Lelivelt zo onopvallend mogelijk naar de zolder, waar Glassman en Stinnett zaten. Onmiddellijk doken zij hun schuilplaats in, maar in de haast vergaten zij het trapje voor het luik weg te halen. Even later stonden de SD'ers op de zolder, maar het trapje wekte geen argwaan. Glassman en Stinnett waren door het oog van de naald gegaan.

Met Martin Lelivelt is het minder goed afgelopen. Hoewel er in zijn huis geen belastend materiaal werd gevonden, werd hij toch gearresteerd. Op 25 juli 1944 werd hij in Fort Rhijnauwen bij Utrecht gefusilleerd. Hij was toen 48 jaar oud. Het is niet bekend waar hij begraven is, maar zijn naam staat op het verzetsmonument in Fort Rhijnauwen. De straat waar hij woonde in Lichtenvoorde heet nu Martin Leliveltstraat.

Ligne d'Evasion Comète

Glassman en Stinnett zijn ongeveer twee weken bij Lelivelt geweest. Daarna zijn ze overgebracht naar de boerderij de Zwarte Plak bij America in de Limburgse Peel. Vanuit deze boerderij opereerde de verzetsgroep de Zwarte Plak, die er voor heeft gezorgd dat de twee piloten werden overgedragen aan de Belgische verzetsgroep Ligne d'Evasion Comète.

Deze Comète-ontsnappingslijn werd al in augustus 1941 opgericht, en liep van België tot Spanje. De lijn heeft tot het einde van de oorlog kunnen functioneren en ondanks tegenslagen bijna zevenhonderd neergeschoten geallieerde piloten gered van krijgsgevangenschap. Daarvan hebben er een kleine driehonderd Engeland weten te bereiken; de overige werden tijdens hun ontsnapping bevrijd door de oprukkende geallieerde legers. Ongeveer 175 piloten hadden minder geluk; zij werden door de Duitsers ontdekt en alsnog krijgsgevangen gemaakt.

Glassman en Stinnett hebben Nederland verlaten via de mergelgrotten in de Sint-Pietersberg bij Maastricht, die ondergronds in verbinding staan met de mergelgrotten in het plateau van Caestert, het Belgische deel van de Sint-Pietersberg. Ze zijn aan de Nederlandse kant de grotten ingegaan, hebben zich er enige tijd schuilgehouden, en zijn er aan de Belgische kant weer uitgekomen. Glassman is door een andere gids door de grotten geleid dan Stinnett, dus ergens tussen Lichtenvoorde en Maastricht zijn de twee van elkaar gescheiden geraakt.

De reden hiervoor kan zijn dat Glassman ergens tussen Lichtenvoorde en Maastricht gewond is geraakt. Dit was waarschijnlijk niet het gevolg van een gewapend treffen, maar hij heeft er na de oorlog wel het Purple Heart voor gekregen, het gewondeninsigne van het Amerikaanse leger.

Met hulp van de Ligne d'Evasion Comète hebben Glassman en Stinnett allebei hun reis vanaf Caestert kunnen vervolgen. In september werden ze door het oprukkende Amerikaanse leger bevrijd. Glassman zat toen in de buurt van de stad Luik ondergedoken. Stinnett zat toen al een stuk verder zuidwaarts in het plaatsje Sibret, in de Belgische provincie Luxemburg. Het feit dat Glassman nog niet zo ver gevorderd was als Stinnett kan er weer mee te maken hebben dat Glassman gewond was.

In 2010 zond een Belgische omroep de serie Publiek Geheim uit over bijzondere plekken in België. Een van de afleveringen ging over de mergelgroeven van Caestert, waar Glassman en Stinnett zich in 1944 enige tijd schuil hadden gehouden. In de uitzending wordt verteld hoe Glassman en de gids die hem destijds door de berg heeft begeleid, elkaar in de jaren tachtig in een New Yorks hotel geheel onverwacht weer zijn tegengekomen. Glassman zag in de lobby twee mannen met elkaar praten, en de een kwam hem bekend voor. Toen hij hem vroeg of hij Loran uit Nederland, uit Maastricht was, kreeg hij tot zijn verbazing een bevestigend antwoord. Loran was de schuilnaam die de gids toen gebruikte, en sinds de oorlog had niemand hem meer met die naam aangesproken.

Zijn bezoek in 1979

In 1979 heeft Carl Glassman een bezoek gebracht aan de Achterhoek. Na terugkeer in Amerika heeft hij krantenknipsels toegestuurd gekregen die over zijn bezoek vertellen. Hierop heeft hij een cassettebandje ingesproken met een dankwoord, waarin hij ook herinneringen ophaalt. Een transcriptie van dit bandje is in januari 2020 in handen van de Heemkundekring gekomen.

Uit Glassmans verhaal blijkt dat hij voor 1979 al minstens een keer eerder terug is geweest. Ook spreekt hij de hoop uit nog vaker terug te kunnen komen, en dat zijn helpers gelegenheid zullen vinden hem in Amerika te bezoeken. Volgens bovenstaand citaat uit Harry Straus' dagboek is Glassman diverse malen in Azewijn geweest.

Glassman noemt op het bandje maar weinig mensen bij naam, omdat hij destijds nooit naar namen vroeg. Het was veiliger geen namen te kennen. Wel noemt hij de familie Garben en Harry Straus en zijn zusters. In Azewijn waren nog pasfoto's van hem en Stinnett gemaakt voor valse identiteitsbewijzen. Glassman heeft zijn exemplaar na de oorlog nog lange tijd bij zich gedragen, maar is het op een gegeven moment verloren.

Volgens bovenstaand relaas hebben een paar marechaussees Glassman en Stinnett van Azewijn naar Lichtenvoorde gereden. Volgens Glassman's eigen verhaal is hij (Stinnett noemt hij hier niet) naar Nijmegen gebracht door een man in uniform met een officieel uitziende auto. In Nijmegen kreeg hij instructies hoe hij naar een bepaald adres moest gaan. Daarna laten zijn herinneringen hem in de steek. Waarschijnlijk is hij wel in Nijmegen geweest, maar heeft zijn verblijf daar zich in zijn herinnering vóór Lichtenvoorde geplaatst. Glassman geeft op zijn bandje ook toe dat er onnauwkeurigheden in zijn verhaal zitten en dat hij dingen door elkaar haalt. Zoiets kan natuurlijk gauw gebeuren met gevaarlijke avonturen in een vreemd land.

Zo'n gevaarlijk moment deed zich voor toen Glassman en Stinnett ergens in een bos werden opgepikt door mannen van het verzet. Het probleem was dat de verzetslieden hen aanzagen voor Duitsers. Glassman en Stinnett probeerden hen tevergeefs van het tegendeel te overtuigen en zouden, zo vermoedt Glassman, zeker zijn doodgeschoten als er niet net op dat moment een Duitse tank was opgedoken. Iedereen maakte zich als de hazen uit de voeten.

Hoe zij toen weer contact met het verzet hebben kunnen maken, vertelt Glassman niet, maar dan noemt hij de levendigste herinnering die hij aan zijn ontsnapping heeft: de tocht door de mergelgrotten in de Sint Pietersberg bij Maastricht. Daarna is hij in Luik in contact gekomen met Charles Bivort, die hem meenam naar zijn huis in Tiège bij Spa. Bivort woonde daar met zijn vrouw Fanny. Hij maakte onder de trap achter de kapstok een hok waar Glassman zich kon verstoppen. Als de kust veilig was, sliep hij op de kamer van Bivorts zoon, die op 9-jarige leeftijd was overleden. Charles en Fanny Bivort zijn naast de families Garben en Straus de enige helpers van wie hij de namen kende. Aangezien Glassman jood was, hebben Charles en Fanny Bivort voor hun werk op 26 oktober 1978 (net als eeder dat jaar Joep en Ag Garben) de Yad Vashem-medaille ontvangen.

Na de oorlog heeft Glassman brieven ontvangen van mensen die hem geholpen hebben, maar die hij niet kon thuisbrengen omdat hun namen hem niets zeiden. Deze mensen hadden vaak ook andere piloten geholpen. Zij vroegen dan Glassmans hulp om met die andere piloten in contact te komen, ervan uitgaande dat Glassman wel lid zou zijn van een veteranenorganisatie. Dat was hij niet. Hij vond dat de veteranenorganisaties te veel nadruk legden op de heroïek van de oorlog, waardoor het gevaar bestond dat de gruwelen van de oorlog vergeten zouden worden. Volgens Glassman was er geen heroïek en was er geen glorie, en moest juist de herinnering aan de lelijkheid van de oorlog levend gehouden worden.

Glassmans levensloop

Glassman werd op 24 juli 1923 geboren in Camden, New Jersey.

Na de oorlog verliet Glassman de militaire dienst met de rang van kapitein. Behalve met het Purple Heart werd hij ook onderscheiden met het Distinguished Flying Cross.

Hij behaalde een bachelor-graad aan de Temple Universiteit in Philadelphia, Pennsylvania, en studeerde daarna geneeskunde aan de Staatsuniversiteit van New York. Hij specialiseerde zich in chirurgie en werkte meer dan vijftig jaar als chirurg in New Castle County, Delaware.

Hij was getrouwd en had een zoon en twee dochters. Hij overleed op 20 september 2009, 86 jaar oud, in Wilmington, Delaware.

Bronnen